Magazine

De renteswap als breinbreker

De verwerking van financiële instrumenten in de jaarrekening van een mkb-onderneming is niet zelden een breinbreker. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft nu een aantal regels verduidelijkt en enkele andere vereenvoudigd, maar alertheid blijft geboden. Want het gaat nog geregeld 'fout' met renteswaps, valutatermijncontracten en andere derivaten.

Dit artikel is verschenen in Accountant nr. 10, 2011

Bekijk alle artikelen uit dit nummer

» Download dit artikel in pdf

Reële waarde of kostprijs, hedge-accounting of geen hedge-accounting, meerdere typen hedge-accounting: de opsteller en de controleur van de jaarrekening volgens Dutch GAAP staan voor een aantal complexe keuzes als het om financiële instrumenten gaat. De criteria voor die keuzes worden beschreven in Richtlijn 290 - ‘Financiële Instrumenten’ - van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ). Die richtlijn bestaat nu een paar jaar en is onlangs geëvalueerd. Naar aanleiding van die evaluatie is dit voorjaar een aantal aanpassingen aangekondigd die 1 januari 2012 van kracht worden. Ze mogen ook eerder al ‘Eenvoudiger en duidelijker’, zo vat Kees Roozen de aanpassingen samen. Roozen is directeur Vaktechniek van RSM Nederland en hij is voor zowel VERA als de SRA docent Financiële Instrumenten. “De praktijk leerde dat de richtlijn op een paar punten niet altijd goed werd toegepast. Mede met het oog daarop zijn deze wijzigingen doorgevoerd.” Kanttekening: Roozen denkt niet dat het nu meteen gedaan is met de misverstanden en de fouten rondom Richtlijn 290. “Over het algemeen hebben opstellers en accountants in het midden- en kleinbedrijf wat betreft derivaten en dergelijke nog een inhaalslag te maken.” 

Waar gaat het mis?

Waarom gaat het mis? Financiële instrumenten - met name derivaten, zoals opties - zijn sinds de jaren negentig aan een opmars bezig. Hun bereik leek zich in eerste instantie te beperken tot de financiële sector en tot het (internationale) grootbedrijf, zeker de veelgebruikte renteswaps en valutatermijncontracten. Renteswaps zijn vanwege de transactiekosten pas effectief vanaf een bepaalde omvang en valutatermijncontracten veronderstellen op zijn minst transacties in meerdere valuta. 

Verslaggevingskwesties rondom derivaten werden dan ook vooral behandeld in IFRS, de standaarden voor grote beursgenoteerde bedrijven. Echter, met de internationalisering van de economie en het dalen van de kosten voor financiële transacties zijn deze instrumenten ook in het midden- en kleinbedrijf gemeengoed geworden. Maar het mkb past IFRS niet toe. Hoe de verwerking en waardering dan moest plaatsvinden, is lange tijd niet helemaal duidelijk geweest. Richtlijn 290, die een en ander ophelderde, ging pas in op 1 januari 2008. 

Grote exposure

Kennis van de waarderingsmethoden voor derivaten moet gelijk opgaan met het goede begrip van deze instrumenten, zegt Roozen. “De accountant moet een goed begrip hebben van de werking van financiële instrumenten. Derivaten hebben vele complexe en unieke variaties. Inzicht is noodzakelijk omdat het kenmerkende van derivaten is dat in alle gevallen een kleine inleg goed is voor een grote exposure. De accountant zal zich ervan moeten vergewissen dat de onderneming daarmee geen onverwachte en onwelkome risico's aangaat.” 

Met een goed begrip van de werking van deze instrumenten is de accountant er overigens nog niet. Volgens de aanwijzingen die de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) geeft, is het daarnaast van groot belang dat de accountant zich een beeld vormt van het informatie- en beheersingssysteem dat de onderneming met betrekking tot derivaten hanteert. Wat betreft de verslaggeving gaat het vervolgens niet alleen om kennis van de waarderingsmethoden, maar ook om kennis van de eisen die worden gesteld aan de toelichting op derivaten in de jaarrekening. 

Op maat gemaakt

Maar de waarderingskwestie eist veelal de eerste aandacht op. Waardering op reële waarde is het uitgangspunt en dat geldt vooral voor de financiële instrumenten die deel uitmaken van een handelsportefeuille en voor beursgenoteerde instrumenten. Dat zijn echter in het mkb niet de meest gebruikte producten: derivaten worden meestal op maat gemaakt en dienen voor het afdekken van risico's. Hun looptijd houdt dan gelijke tred met de onderliggende leningen of transacties en tussentijdse verkoop is niet aan de orde. 

Voor deze gevallen biedt Richtlijn 290 meerdere mogelijkheden om op geamortiseerde kostprijs te waarderen. De methode van de geamortiseerde kostprijs legt vast hoe het (dis)agio op een lening of de direct toerekenbare transactiekosten over de looptijd worden verwerkt. 

De richtlijn geeft ook de criteria voor het kunnen toepassen van hedge-accounting, de methode waarmee het effect van waardewisselingen van derivaten op het resultaat kan worden getemperd. “Hedge-accounting is geen haarlemmerolie”, waarschuwt Roozen. “Het dient om verrassingen in de winst-en-verliesrekening te voorkomen, maar de prijs is soms hoog. Ten eerste worden er strikte eisen gesteld aan de documentatie van de hedge. Ten tweede is er het lastige probleem van de ineffectiviteit: wat doe je als de looptijden van de onderliggende waarde en het financiële instrument niet overeenkomen? Ten derde moet de toelichting goed verzorgd zijn en de eisen daaraan zijn complex.” 

Negatieve waarde

Roozen ziet in zijn (les)praktijk dat opstellers en controleurs van de jaarrekening de meeste problemen ondervinden met de geamortiseerde kostprijs en met hedge-accounting. “Daarnaast is er nog de kwestie van het waarderen van derivaten waarop geen hedge-accounting wordt toegepast. Op het moment dat die een negatieve waarde krijgen moet er worden gewaardeerd op de lagere reële waarde. Daar bestaan ook nog misverstanden over.” 

De wijzigingen die de RJ onlangs heeft doorgevoerd in Richtlijn 290 maken de regels op onderdelen eenvoudiger. Vaak komt het erop neer dat waardering op kostprijs eerder wordt toegestaan. 

Roozen: “Internationaal is de trend waarderen op reële waarde, maar de Nederlandse wet schrijft voor dat kostprijs altijd nog mogelijk moet zijn. Het spreekt vanzelf dat dat de leidraad is voor de RJ.” 

Renteswap altijd op nul

Een onderneming krijgt een lening van 10 miljoen euro met een variabele rente, bijvoorbeeld Libor plus 300 basispunten. Is Libor een jaar gemiddeld 1,5 procent, dan betaalt het bedrijf dat jaar 450.000 euro rente. Stijgt Libor een procent, dan is het bedrijf het jaar daarop een ton meer kwijt. 

Dat risico is af te dekken met een renteswap, met bijvoorbeeld een bank als tegenpartij. Afgesproken wordt dat het bedrijf 2 procent van 10 miljoen betaalt aan de bank, en Libor (over 10 miljoen) van de bank ontvangt. (Het risico dat Libor zal stijgen boven de 2 procent is dan voor de bank.) Netto resultaat van de lening plus swap is een vaste last van 500.000 euro (5 procent van 10 miljoen) per jaar. De variabele rente is omgezet in een vaste rente. 

Immers: in het kader van de lening betaalt het bedrijf Libor en in het kader van de swap wordt Libor ontvangen. Resultaat daarvan is nul. En in het kader van de lening betaalt het bedrijf 3 procent en in het kader van de swap 2 procent. Dat is samen 5 procent. 

Bij het aangaan van de swap is de reële waarde nihil. Stijgt Libor naar 3 procent dan neemt de reële waarde toe. Daalt Libor naar 1 procent, dan wordt de waarde negatief. Volgens Richtlijn 290 van de RJ kan op deze renteswap kostprijshedge-accounting worden toegepast. De swap wordt in dat geval gedurende de hele looptijd tegen kostprijs (nihil) gewaardeerd. Als geen hedge-accounting wordt toegepast, moet er tegen de lagere reële waarde worden gewaardeerd. Onder IFRS moeten in dat geval alle waardeontwikkelingen direct in de winst-en-verliesrekening worden verwerkt 

Valutatermijncontract

In een valutatermijncontract komen twee partijen overeen op een bepaald tijdstip een bepaalde hoeveelheid vreemde valuta te kopen of verkopen tegen een afgesproken koers. Die koers zal gebaseerd zijn op de koers van dat moment plus een opslag die verband houdt met het renteverschil tussen de betrokken valuta's. De intrinsieke waarde van het contract is het verschil tussen de termijnkoers en de actuele koers. 

De RJ heeft de waardering van het valuta-element in dit type derivaat aangepast. Was het tot nu toe gebruikelijk te waarderen op grond van de koers aan het einde van de periode, vanaf 1 januari 2012 gebeurt dat volgens het principe ‘kostprijs of lagere marktwaarde’. Een valutatermijncontract wordt dus niet meer als een monetaire post gezien.

Aanpassingen in RJ 290

  1. Verduidelijking van de verwerkingswijze voor resultaten uit derivaten die tegen kostprijs zijn gewaardeerd.
  2. Andere verwerkingswijze van de valuta-elementen in derivaten.
  3. Mogelijkheid om beursgenoteerde obligaties tegen kostprijs te waarderen.
  4. Vereenvoudigd alternatief voor bijzondere waardeverminderingen (kostprijs of lagere marktwaarde).

Geert Dekker is journalist.

Gerelateerd

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.