Magazine

Fraudebestrijding in MKB

De mogelijke uitbreiding van de fraudemeldingsplicht tot samenstellings- en beoordelingsopdrachten leidt onder mkb-accountants tot veel discussie en onrust. Wat zijn de veronderstelde haken en ogen? En hoe reëel zijn ze?

Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 7, 2006

Bekijk alle artikelen uit dit nummer

» Download dit artikel in pdf

Arthur de Groot

In 2005 maakte het NIVRA bekend onder bepaalde voorwaarden de fraudemeldplicht te willen uitbreiden tot accountants die jaarrekeningen samenstellen of beoordelen. Over de wenselijkheid van zo’n uitbreiding zijn accountants op zijn zachts gezegd verdeeld. Dat bleek bijvoorbeeld tijdens een druk bezochte sessie op de Accountantsdag in november 2005, getiteld ‘Kleine misstap, grote gevolgen, fraudebestrijding in het MKB’. Tijdens deze workshop ging Ger van de Berg, partner bij BDO en lid van de NIVRA-Platformcommissie MKB, in debat met Marcel Pheijffer, hoogleraar forensische accountancy en directeur van de stichting NIVRA-Nyenrode.

Het NIVRA stelt als voorwaarde voor de uitbreiding van de externe meldplicht dat een melding niet kan leiden tot aansprakelijkheid van de accountant voor de schade die het gevolg is van de melding. Tot nu toe is zo’n vrijwaring van de aansprakelijkheid echter nog niet wettelijk geregeld. Van de Berg stelde daarom de vraag of zo’n uitbreiding van meldplicht wel wenselijk is, en of deze niet zelfs zijn doel voorbij zou kunnen schieten.

Actievere opstelling

Er is de afgelopen tijd het nodige onderzoek gedaan naar de werking van de huidige frauderichtlijn. Van die richtlijn kan niet worden gezegd dat hij niet heeft gewerkt. Een belangrijk doel, redressering van geconstateerde fraude, heeft in veel gevallen plaatsgevonden. Maar toch zijn er nog te veel ernstige fraudegevallen die niet worden geredresseerd en niet gemeld.

Verbeteringen zijn dus nog steeds noodzakelijk, met name omdat het maatschappelijk verkeer bij fraude een nog actievere opstelling van de accountant verwacht. Volgens het onderzoek door het Maastrichtse MARC-instituut (zie ‘de Accountant’, oktober 2005) zou een dergelijke opstelling helpen bij het herstellen van het vertrouwen in de financiële markten én de accountant.

Maar geldt dit ook voor het midden- en kleinbedrijf en de daar functionerende accountant? In de discussie tijdens de workshop werd gesteld dat het midden- en kleinbedrijf niet te vergelijken is met grote ondernemingen. Een raad van commissarissen, waar volgens de aangescherpte richtlijn elk vermoeden van fraude zou moeten worden gemeld, ontbreekt bijvoorbeeld. Bij de meeste ondernemingen heeft de accountant te maken met de directeur-grootaandeelhouder of eigenaar van de onderneming.

Ander speelveld

Een ander vraagstuk betreft de reikwijdte van het MARC-onderzoek. Het maatschappelijk verkeer dat door de onderzoekers is bevraagd, bestaat volgens menigeen uit een andere groep vertegenwoordigers dan die bij het merendeel van de mkb-ondernemingen is terug te vinden. Kun je dan de conclusies wel één op één vertalen naar het mkb-speelveld?

Artikel 2 lid 3 van de Verordening op de Fraudemelding schrijft voor dat de openbaar accountant zijn opdracht teruggeeft als de directie of raad van commissarissen niet binnen redelijke termijn toereikende maatregelen neemt om de gevolgen van materiële fraude (voor zover mogelijk) ongedaan te maken en herhaling te voorkomen.

Veel mkb-ondernemingen hebben vanwege hun grootte echter een beperkte administratieve organisatie en interne beheersingsmaatregelen. Daardoor zal het risico van fraude er altijd zijn. Kan de accountant dan nog wel bij het mkb fungeren vragen velen zich af? Zeker als de frauderichtlijn wordt uitgebreid naar de samenstel- en beoordelingsopdrachten?

Natuurlijk advsieur

Een relatief groot aantal mkb-ondernemingen bestaat uit familiebedrijven, waar zakelijke en privébelangen nogal eens in elkaar overlopen. De directeur-grootaandeelhouderproblematiek (Belastingdienst!) werd hierbij nadrukkelijk genoemd. De accountant zal bij zijn werkzaamheden, ook in geval van samenstel- en beoordelingsopdrachten, bedacht zijn op de zakelijkheid (lees: niet-privé karakter) van de transacties. Hoe moet de accountant hiermee omgaan als de frauderichtlijn wordt uitgebreid?

Ger van den Berg belichtte in de workshop terecht de dubbelfunctie van mkb-accountant, als zowel controleur als natuurlijke adviseur van zijn cliënten. De ondernemer verwacht dit van de accountant. Basis voor deze onder steuning is de vertrouwensrelatie met de cliënt. Accountant en ondernemer leunen meer nog dan bij grotere ondernemingen op de vertrouwens relatie. Veel workshop-deelnemers vrezen dat aanscherping van de frauderichtlijn tot ernstige beschadiging van de vertrouwensrelatie zal kunnen leiden.

Kosten

In de discussie bleek ook grote angst te bestaan voor een forse verhoging van de accountantskosten. RAC 2400 (beoordelingsopdrachten) en RAC 4410 (samenstelopdrachten) geven aan welke werkzaamheden de accountant moet uitvoeren. Deze werkzaamheden zijn duidelijk beperkter dan bij een controleopdracht, en niet gericht op het ontdekken van fraude. Wel zal de accountant, wanneer hij bij zijn werkzaamheden op onregelmatigheden stuit, nader onderzoek moeten doen. Ingeval van fraude zal de accountant aanvullende werkzaamheden moeten verrichten (redressering). Indien dat niet gebeurt, geeft hij zijn opdracht terug. RAC 2400 verwijst in dit geval naar RAC 240, RAC 4410 dwingt de accountant zijn opdracht terug te geven.

Verwachtingskloof

En dan, wéér, de verwachtingskloof. Veel discussies gingen het afgelopen jaar over het herstellen van het vertrouwen in de controlerend accountant. Wordt de verwachtingskloof bij uitbreiding van de meldingsplicht niet juist veel groter? Wekt dit geen schijnzekerheid?

De meeste aanwezigen waren overigens niet van mening dat fraude bij samenstellings- en beoordelingsopdrachten niet bestreden zou hoeven te worden. Integendeel, fraude is niet toelaatbaar! Bij ontdekking dient de accountant het proces van redresseren te doorlopen. Werkt de cliënt niet mee, dan dient de opdracht te worden teruggegeven.

Veel mkb-fraude

Marcel Pheijffer behandelde tijdens de workshop de rol van de accountant vanuit twee mogelijke invalshoeken:

  • Zien we de accountant als vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer? Zo ja, dan is een meldplicht wel op zijn plaats, omdat dat hoort bij zijn maatschappelijke functie.
  • Zien we de accountant als vertrouwensman van zijn cliënt? Zo ja, dan is een meldplicht niet op zijn plaats, want dat past niet bij zijn adviseursrol.

Volgens Pheijffer komt fraude in het midden- en kleinbedrijf veelvuldig voor, vermoedelijk vaker dan bij ondernemingen die onder de wettelijke controle vallen. Het is dus een aanzienlijk probleem. Het gaat volgens hem dan ook niet zozeer om het herstel van vertrouwen, maar meer om de vraag wat er met de fraudebestrijding - mede in het mkb - moet worden gedaan. Elke belastingbetaler - dus het maatschappelijk verkeer - in geval van fraude in het mkb is belanghebbende. Bij bijvoorbeeld faillissementsfraude behoren schuldeisers, werknemers, leveranciers, belastingbetaler en mogelijk nog anderen tot de gedupeerden.

Escalatieladder

Pheijffer introduceerde tijdens de workshop de zogenaamde escalatieladder. De accountant gaat bij samenstellings- en beoordelingsopdrachten niet actief op zoek naar fraude, maar als die accountant een redelijk vermoeden heeft van fraude van (materieel) belang, loopt hij een soort stappenplan door, waarbij in laatste instantie de opdracht wordt teruggegeven of de fraude wordt gemeld.

Overigens, ook volgens het Besluit toezicht accountantsorganisaties is het niet noodzakelijk dat fraude wordt gemeld door de accountant indien sprake is van redres door de cliënt. Die cliënt verricht namelijk onverwijld onderzoek en stelt een plan op, inclusief maatregelen om fraude ongedaan te maken en herhaling te voorkomen en de termijn van uitvoering. De accountant beoordeelt vervolgens de toereikendheid van het plan binnen vier weken. De accountant dient vast te stellen dat zijn cliënt de maatregelen voldoende heeft uitgevoerd, waarna hij ter afsluiting zijn bevindingen vastlegt. Die meldplicht is dan - dus ook bij samenstellings- en beoordelingsopdrachten - het uiterste einde van de escalatieladder dat dus niet noodzakelijkerwijze hoeft te worden bereikt.

Met Pheijffer ben ik van mening dat de voorgestelde uitgebreider meldplicht prima zou kunnen functioneren, echter deze moet niet groter worden voorgesteld dan in het voorstel is bedoeld. Maar het aflopen van de escalatieladder bij een redelijk vermoeden van fraude (met een mogelijke melding) lijkt mij tot de maatschappelijke taak van de accountant te horen. Dit sluit eveneens goed aan bij het beleidsuitgangspunt van het NIVRA inzake fraude: zero tolerance.

Onrust

Tijdens de workshop op de Accountantsdag waren de inleiders en de zaal het eens over die zero tolerance-houding eens. Wel bleek er veel onduidelijkheid en onrust te bestaan over wat straks van een accountant wordt verlangd en wat bijvoorbeeld het juridisch kader is.

Mijn indruk is dat accountants te veel focussen op de letter van de wet of regel. Ze zouden de aandacht moeten verleggen naar de ‘memorie van toelichting’ bij de wet. Daar valt te lezen wat de aanleiding en bedoeling van de wet en wetgever zijn. Dat zal veel onduidelijkheid en onrust kunnen wegnemen.

Noot
Arthur de Groot is werkzaam als forensisch accountant bij Deloitte en was tijdens de Accountantsdag op 29 november 2005 gespreksleider in de workshop ‘Kleine misstap, grote gevolgen, fraudebestrijding in het mkb’.

Accountant krijgt wettelijke meldplicht bij fraude

Artikel 26 lid 2 Wet toezicht accountantsorganisaties: ‘Een externe accountant die tijdens het verrichten van een wettelijke controle de beschikking krijgt over gegevens of inlichtingen die het redelijk vermoeden rechtvaardigen dat sprake is van fraude van materieel belang ten aanzien van de financiële verantwoording van de controlecliënt, meldt dit aan een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering behoudens in de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen.’

‘Fraude’ en ‘materieel belang’ in Bta

In het Besluit toezichtaccountantsorganisaties (een nadere uitwerking van de Wta) zijn de begrippen ‘fraude’ en ‘materieel belang’ als volgt omschreven: Fraude: een opzettelijk handelen of nalaten waarbij misleiding wordt gebruikt om een wederrechtelijk voordeel te behalen. Fraude is materieel van aard indien de beslissingen die in het maatschappelijk verkeer worden genomen op grond van de financiële verantwoording van de controlecliënt, zouden kunnen worden beïnvloed door genoemde misleiding.

Gerelateerd

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.