Opinie

Naming and shaming

De bekendste theoreticus over naming & shaming is John Braithwaite. In zijn Crime, Shame and Reintegration (1989) wordt het fundament gelegd onder een toezichtstrategie welke geleidelijk aan ook in ons land doordringt.

Het basisidee is dat openbaarmaking van regelschendingen leidt publieke verontwaardiging en veroordeling van dat gedrag, waardoor schaamte ontstaat bij de regelschenders.

Deze schaamte, zo luidt de theorie, leidt eerder en meer consistent tot gedragsaanpassingen dan meer traditionele bestuurlijke straffen, zoals boetes.

Met een boete wordt de overtreder aangesproken vanuit een kosten-baten logica. Naming & shaming echter spreekt de overtreder aan op het niveau van normen en waarden die zijn verbonden aan de regelschending.

Door openbaarmaking, zo luidt de theorie, gaat vanuit de gemeenschap waartoe een overtreder behoort, bijvoorbeeld zijn familie en vrienden maar ook collega's, vakgenoten en marktpartijen, een sterke informele controle uit die krachtiger zou zijn dan formele straffen. De reputatie van een man of vrouw en/of een wordt (blijvend) aangetast en overtreders zouden daar meer aan hechten dan een formele straf.

In de literatuur wordt gesproken over een 'reputatiemechanisme' dat in werking wordt gezet door openbaarmaking. Dit reputatiemechanisme leidt tot gedragsaanpassing, simpelweg omdat wij hechten aan het beeld dat mensen van ons hebben.

De belangrijkste functie van shaming is bij te dragen aan de internalisering van normen. Shaming bekrachtigt de normatieve orde waarin het plegen van overtredingen simpelweg not done is. Shaming is dus niet primair bestraffend bedoeld in de zin dat het gericht is op vergelding, maar zoals Braithwaite dat noemt, 'morele educatie'.

In hoeverre is sprake van empirische onderbouwing voor deze theorie? Judith van Erp gaat in op deze vraag in haar boek 'Naming en shaming in het markttoezicht. Een onderzoek naar de openbaarmaking van sancties op de financiële markt'. 

Is het zo dat een van de belangrijkste redenen voor mensen om zich te houden aan regels, beloftes en verwachtingen de wens is om betrouwbaar over te komen? En, geldt dat dan ook in het bijzonder voor de financiële sector waar vertrouwen veelvuldig wordt bestempeld als zijnde essentieel? Werkt naming & shaming?

Enkele conclusies:

  • Het informeren en waarschuwen van consumenten als middel om risicovol gedrag op de financiële markt te beperken is problematisch. De meeste consumenten zijn niet geïnteresseerd en gaan niet uit zich zelf op zoek naar deze informatie. Bovendien berichten media - als ze er al aandacht aan besteden - veelal in beperkte mate over een bepaald financieel product en/of partij. Waarschuwingen van de AFM bereiken alleen een beperkte groep actieve consumenten.
  • Naming & shaming wordt door mensen in de financiële sector als punitief ervaren; openbaarmaking is een straf op zich en wordt als zwaarder ervaren dan de boete. Niet de opgelegde sanctie zelf, maar het schrikbeeld van publiciteit. In zoverre klopt de theorie, maar...
  • In de periode 2007-2008 haalde slechts één sanctie van de AFM de gevreesde voorpagina van het Financieele Dagblad.
  • Er is een verschil in perceptie van de reputatieschade en feitelijke reputatieschade. In de meeste gevallen gaat het om relatief korte berichten; er is geen waarneembare materiële reputatieschade (verlies klanten of vertrouwen van zakelijke partners); er is evenmin sprake van verlies aan respect of directe uitsluiting uit een sociaal netwerk.
  • Voor een minderheid is openbaarmaking wel zeer hevig geweest (enkele intermediairs verloren klanten, partners hebben zich terug getrokken).
  • Er is een verschil tussen deze kleine partijen in de markt en grotere spelers op financiële markten wat betreft reputatieschade. Negatieve publiciteit over de laatste vormt 'slechts' een onderdeel van een veel bredere publiciteit over dergelijke instellingen. Met als gevolg dat de reputatieschade wordt weggestreept tegen positievere berichtgeving; ook hebben grote instellingen een professioneler weerwoord dan de kleinere spelers en zijn regionale media vaak harder in hun toonzetting richting een intermediair dan de landelijke pers richting een beursgenoteerde onderneming.
  • In de casus van het financiële gedragstoezicht is het niet gelukt het reputatiemechanisme in gang te zetten. Een sanctie van de AFM leverde meestal geen grote schade op en werd niet als beschamend ervaren.
  • Naming & shaming zette wel een ander mechanisme in werking, en wel weerstand tegen de toezichthouder.
  • In plaats van systematisch en routinematig openbaar maken van alle overtreders, zou de toezichthouder juist zaken moeten selecteren die tot de verbeelding spreken.

Judith van Erp is een van de weinige wetenschappers die empirisch onderzoek heeft uitgevoerd naar de feitelijke effecten van toezicht, althans een onderdeel daarvan. Er is sprake van veel normativiteit in de toezichtliteratuur: het zou zo moeten zijn.

De grote uitdaging is en blijft om theoretische uitgangspunten te toetsen aan de werkelijkheid. Anders blijven we onszelf sprookjes vertellen over (intern) toezicht.

Deze bijdrage is ook verschenen in Nieuwsbrief Nyenrode Corporate Governance Instituut (NCGI).

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Bob Hoogenboom is hoogleraar forensic business studies Nyenrode en veiligheidsvraagstukken aan de Vrije Universiteit.

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.