Opinie

Cheques in the City

De laatste tijd komt regelmatig de vraag op wat accountants mogen verdienen. Een vraag die door sommigen wordt benaderd vanuit een sterk normatief denken en door anderen liever wordt gekoppeld aan de vraag wat het effect van de beloning is op de kwaliteit van het door accountants geleverde werk.

De ‘normatief denkenden' koppelen het antwoord op deze vraag vaak aan een absoluut bedrag. Binnen de Nederlandse context wordt weleens de zogeheten Balkenende-norm ten tonele gevoerd. Doelend op zijn inkomen gedurende het tijdperk dat Balkenende ons land diende en dus niet op zijn hedendaagse inkomen als partner van EY.

De kwaliteitsdenkers verwijzen graag naar (wetenschappelijke) studies die over het algemeen tonen dat een hogere beloning een positief effect heeft op de te leveren kwaliteit. Jan Bouwens geeft dat recent weer in zijn bijdrage op deze site. De discussie naar aanleiding daarvan relativeert de waarde van dergelijke studies en toont de beperkingen daarvan.

Ik sta liberaal in deze discussie: ik gun het eenieder die hard werkt én die kwaliteit levert om veel te verdienen. Dat mag best meer zijn dan de Balkenende-norm. Accountants zijn bovendien geen politici, maar ondernemers die ondernemersrisico lopen.

Maar nu de kwaliteit van dienstverlening door accountants zo ter discussie staat en er - met name sedert de millenniumwisseling - voldoende bewijs voorhanden is dat het accountantsberoep te vaak heeft gefaald, ligt het voor de hand ook naar het beloningsaspect te kijken.

Zoals het ook voor de hand ligt in de discussie te betrekken dat accountants weliswaar ondernemers zijn, maar dan wel ondernemers die voor een deel van hun activiteiten een wettelijke taak uitvoeren waarin de ‘publiecke saeck' centraal staat. Net als in de zorg, het onderwijs, de publieke omroep en allerhande domeinen die vallen onder de Wet Normering Topinkomens (WNT). Wim Nusselder wijst dan ook terecht op ‘de maatschappelijke opvattingen over wat daarvoor nog acceptabele inkomens zijn'.

Met andere woorden: ook degenen die menen dat een hoge beloning tot hoge kwaliteit zal leiden en die dat laatste dan ook zien als een rechtvaardiging voor een hoge beloning, dienen de maatschappelijke opvattingen in hun beschouwing te betrekken. Dat doen zij tot op heden niet. Hebben zij dan wellicht geen valide argumenten om aan te tonen dat de accountantsrol wezenlijk anders is dan die van degenen die onder de WNT vallen? Kunnen zij soms niet onder de constatering uit dat accountants die ‘publiecke saeck' dienen?

Het is niet alleen een Nederlandse discussie. In het Verenigd Koninkrijk stelt het High Pay Centre onderzoeken in naar grootverdieners. Recent werd becijferd dat 270 accountants meer dan een miljoen Engelse ponden verdienen. Dat alles wordt gesteld in een variant op Sex in the City, namelijk in het rapport Cheques in the City, dat overigens ook handelt over de advocatuur.

Een conclusie in het rapport: ‘Lawyers and accountants face a potential conflict of interest. On the one hand, they have a quasi-regulatory role, ensuring that markets can have trust and confidence in accounts and contracts. On the other, the firms they scrutinize are their biggest customers and ultimately generate the multi-million pound pay packages for senior partners.'

En verder over gedrag en cultuur binnen accountantsorganisaties specifiek: ‘The accountancy firms share and reinforce a mind-set that emphasizes corporate and individual financial gain. There is little or no apparent self-doubt attached to the receipt of high rewards and they are hardly likely to restrain those that they advise and assist in enjoying similarly substantial gains. Indeed, the ability of the Big-4 partners to sustain their income streams depends on their ability to respond to the priorities of the corporate executives who employ them.'

Wat hier ook van zij, het rapport is lezenswaardig en bevat de nodige argumenten tegen hoge beloningen van accountants. Argumenten die telkenmale - mijns inziens terecht - worden gerelateerd aan hun werkzaamheden ten behoeve van de ‘publiecke saeck'.

Een term die ik bewust hanteer omdat deze direct terugvoert naar de wortels van de democratische rechtsstaat en de rol van rechtshandhavers en toezichthouders daarin. Een term die ook prima past bij de poortwachtersfunctie van de accountant en die ik bovendien zou hanteren als titel voor het rapport van werk- en stuurgroep, maar dat terzijde. De motie die aan hun werkzaamheden ten grondslag lig, gaat immers slechts over de publieke taak van de accountant

Zuiver redeneren maakt volgens mij ook dat een eerlijke beoordeling van de partnerbeloning bij de Big4 maakt dat je die beloning uiteenrafelt in een deel dat puur met activiteiten ten behoeve van de ‘publiecke saeck' is verdiend en het deel dat met andere zaken is verdiend. Een afsplitsing van alle wettelijke controleactiviteiten in een zelfstandige entiteit zonder andere activiteiten, zou een dergelijke beoordeling het makkelijkst maken. Hetgeen de governance-discussie overigens ook makkelijker zou maken omdat je die dan ook tot dit deel kan beperken.

Voorts merk ik op dat het wat mij betreft eigenlijk - net als in de motie-Nijboer - meer zou moeten gaan over kwaliteit en het verdienmodel dan over de hoogte van de beloningen. Indien investeringen in verhoging van audit quality nodig zijn, dan moet de focus daarop worden gericht en mogen dergelijke investeringen niet door de partnerstructuur worden tegengehouden (mede daarom zijn externe commissarissen een ‘moetje') omdat die ten koste gaan van hetgeen zij onder de streep overhouden.

En als controlebudgetten door de marktwerking omlaag worden gedrukt, dient in de formule (budget = hoeveelheid controle-uren maal prijs) de hoeveelheid benodigde controle-uren om een kwalitatief hoogwaardige controle af te leveren een constante te zijn. In de drang van accountantsorganisaties om binnen het budget te blijven (b)lijkt echter te vaak de focus te liggen op de prijsfactor als constante.

Tot slot nog een zijweggetje. Partners moeten gegeven hun contracten vaak al op een leeftijdsgrens van bijvoorbeeld 58 of 60 jaar uitstappen. Gesteld wordt dat een hoge partnervergoeding in hun arbeidzame jaren nodig is om een dergelijk vroeg pensioen te financieren.

Dat is wat mij betreft een drogredenering en dus onzin. Bijvoorbeeld omdat veel van die vroege uittreders daarna als commissaris of adviseur gaan ‘bijklussen' en alsnog het nodige verdienen. Maar bovenal omdat een dergelijk vroeg uitstappen totaal niet aansluit op de maatschappelijke ontwikkeling van het doorwerken tot 67 jaar. Zoals bijna iedere Nederlander doet. 

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Marcel Pheijffer (1967) is hoogleraar Forensische Accountancy aan de universiteiten Nyenrode en Leiden.

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.