Opinie

Accountantsverweren bij fraude

Belofte maakt schuld. Dus moet ik mijn belofte inlossen om te reageren op de accountantsverweren inzake fraude die Jan-Willem Wits recent heeft genoemd.

Wits stelde (zie zijn reactie bij deze opinie) dat hij in zijn ervaring met fraudedossiers altijd (een combinatie van) drie argumenten ter verweer heeft gehoord. Hij beschrijft dat overigens feitelijk, zonder te stellen dat hij - voorheen woordvoerder van onder meer KPMG - het ook zelf met die argumentatie eens is. Ik zal die drie argumenten aanhalen en bespreken.

Ten eerste noemt Wits: 'Samenspanning: wanneer het management moedwillig de boel belazert, ben je als accountant kansloos. En al helemaal als medewerkers op cruciale plekken in de AO/IC instructie hebben gekregen om mee te werken aan de fraude.'

Dit argument wordt inderdaad vaak ten tonele gevoerd. En dan met name in de context dat er bij fraude per definitie sprake is van samenspanning. Waarna er 'een boom wordt opgezet' over de onmogelijkheid om in een dergelijke situatie fraude te ontdekken.

Hoewel samenspanning het inderdaad lastig kan maken - en soms zelfs onmogelijk - om als accountant fraude te ontdekken, is mijn ervaring nu juist dat het probleem voor accountants niet zozeer de samenspanning is. Het probleem is niet zelden dat de accountant de frauderisicofactoren niet juist heeft vastgesteld, concrete fraudesignalen niet heeft opgepikt of heeft willen oppikken en niet doortastend heeft opgetreden.

Samenspanning kan uiteraard geen reden zijn op voornoemd probleem achter te verstoppen. En zelfs als er van samenspanning sprake is, blijft de vraag: had een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant de fraude niet kunnen en moeten ontdekken?

Ten tweede noemt Wits: 'LOR: de opdrachtgever tekent ervoor dat hij de accountant de juiste informatie verschaft. Doet ie dat moedwillig niet, dan schendt hij die afspraak en kan je de accountant niets verwijten (ik weet het, enigszins een cirkelredenering...).

Het is een evidente misvatting dat de letter of representation (LOR) als excuusbrief door de accountant kan worden gehanteerd. Een accountant die in geval van fraude wordt aangesproken op zijn eigen handelen, dient niet eerst naar anderen te wijzen.

Daarbij komt dat de LOR het eindstation van de controle betreft. Waar het bij fraude en de accountant vaak om gaat is dat deze heeft gefaald in het voortraject: het kennen van de cliënt en de branche, het onderkennen van de juiste frauderisico's en het professioneel-kritisch en alert zijn als er signalen of aanwijzingen zijn voor fraude.

Een accountant die ten aanzien van laatstgenoemde punten faalt kan derhalve nimmer de LOR als schaamlap voor zijn eigen disfunctioneren gebruiken.

Het laatste en derde argument dat Wits noemt: ''Nee tenzij': een reguliere accountantscontrole heeft níet tot doel om fraude te ontdekken. Natuurlijk moet de accountant acteren wanneer er in de controle fraudesignalen naar voren komen, maar de basishouding is vertrouwen. Dat is wezenlijk anders bij forensisch onderzoek, waar wantrouwen leidend is en het specifieke doel om fraude op het spoor te komen. Dat zou een reguliere controle onbetaalbaar maken.'

Ook dit argument heb ik vaak gehoord. Maar het betreft een eenzijdige belichting van de praktijk. Omdat naast de basishouding van 'vertrouwen' immers ook de basishouding 'professioneel-kritische instelling' staat. Ook dat staat namelijk in de fraudestandaard, NV COS 240, en betreft een basiselement in de gereedschapskist van de accountant.

Dat laatste is overigens nog eens uitstekend uiteengezet door de AFM in de recente brief van 8 maart 2016. Deze handelt over de fraudevorm corruptie en de risico’s waarmee de accountant rekening dient te houden.

Ik heb enige ervaring met het onderzoek van corruptiepraktijken. Het probleem in dergelijke onderzoeken was niet de samenspanning of de mogelijkheid voor de accountant om de corruptiepraktijken te ontdekken.

Het probleem was meestal de wil van de accountant om corruptiesignalen adequaat op te pakken, te onderzoeken en op de juiste wijze te adresseren. Die 'wil' ontbrak in voorkomende gevallen omdat het botste met de belangen van de gecontroleerde, de cliënt.

Maar het karakter van steekpenningen wordt niet anders als je deze commissies of Nűtzliche Ausgaben noemt. Het inschakelen van tussenpersonen of zogeheten 'agenten' in handelstransacties in landen met een verhoogd corruptierisico betreft een frauderisico dat hoog moet worden ingeschat. Idem dito voor betalingen voor niet duidelijk gespecificeerde diensten.

Kortom, de discussie inzake fraude en accountants moet niet gaan over zaken als samenspanning, de LOR en het al dan niet moeten ontdekken van fraude.

De discussie inzake fraude en accountants dient vooral te gaan om de 'wil' van de accountant om de frauderisico's juist in te schatten en adequaat te handelen als het erom gaat. That’s the real problem! De focus richten op die andere zaken is vaak niet meer dan een afleidingsmanoeuvre dan wel een doel- of drogredenering.

En net als bij de discussie over aansprakelijkheid denk ik dat Wits en ik ook hier qua mening niet zoveel van elkaar af zitten. Indien ik dat verkeerd zie, komt Jan Willem Wits vast weer op de lijn!

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Marcel Pheijffer (1967) is hoogleraar Forensische Accountancy aan de universiteiten Nyenrode en Leiden.

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.