Opinie

Een goed gesprek over materialiteit

We kennen in Nederland al enkele jaren de uitgebreide controleverklaring. Hoewel er nog best wat te verbeteren valt, zijn de reacties van stakeholders overwegend positief. Het draagt bij aan beter begrip van en interactie met die stakeholders over het werk van de accountant. Bijvoorbeeld naar aanleiding van de kernpunten van de controle. Of over de materialiteit.

Zouden stakeholders bijvoorbeeld begrip hebben voor het feit dat de accountant van Shell een materialiteit hanteert van 800 miljoen dollar, die van Unilever 350 miljoen euro en die van ING 300 miljoen euro? Zouden ze die bedragen, vertaald naar euro’s per aandeel of als percentage van het resultaat of eigen vermogen, acceptabel vinden, of zouden ze vallen over de hoogte van het absolute bedrag? Een echte discussie over de toelichting van de materialiteitsgrens bleef tot mijn grote verbazing uit.

Pas eind januari jl. kwam over dit onderwerp voor het eerst wat geluid. In haar jaarlijkse accountantsbrief  meldt de VEB dat een aantal accountants over boekjaar 2016 een significant hogere materialiteit hanteerde dan een jaar eerder, zonder nadere toelichting daarover in de controleverklaring.

Er kunnen goede redenen zijn voor de door de VEB geconstateerde gevallen. Zo zijn er accountants die bij een eerstejaarscontrole een lager dan vereist materialiteitsniveau hanteren en dat in het tweede jaar verhogen. Ook kan het voorkomen dat accountants op verzoek van de rvc een relatief laag materialiteitsniveau hanteren en teruggaan naar een hogere materialiteit als de rvc die lagere materialiteit niet langer nodig vindt. Daarnaast kan een positieve ontwikkeling van het resultaat (en vermogen) een hogere materialiteit rechtvaardigen.

Volgens COS 320.4 is het bepalen van materialiteit door de accountant een kwestie van professionele oordeelsvorming. Het wordt beïnvloed door de perceptie die de accountant heeft van de behoeften van de gebruikers. Marianne van der Zijde merkte hierover recent op dat hiermee "helaas, de professionele oordeelsvorming weer om de hoek komt kijken". Zij pleit voor een simpel rekenmodel met een aantal variabelen, dat door alle accountants wordt gehanteerd.

Dit is naar mijn mening geen oplossing die recht doet aan de diversiteit aan ondernemingen en situaties die een accountant kan tegenkomen. Het bepalen van de materialiteit past bij uitstek bij de rol van de accountant tussen de gecontroleerde organisatie en haar stakeholders. Hij of zij weegt af wat de belangrijkste stakeholders en hun belangen zijn. Vervolgens vindt er een inschatting plaats van welke afwijkingen relevant zijn voor hun besluitvorming en welke niet. Op basis van die analyse baseert de accountant de materialiteit bij de ene organisatie primair op de omzet, bij een andere op de winst en bij weer een andere op het eigen vermogen, of een combinatie.

Ook beoordeelt de accountant of bepaalde bijzondere posten buiten beschouwing moeten worden gelaten of dat voor bepaalde posten een andere materialiteit geldt. Bij een vastgoedbelegger kan de tolerantie voor afwijkingen in de vastgoedwaardering bijvoorbeeld anders zijn dan die voor afwijkingen in de operationele kosten. Voor de controle van de liquide middelen van Shell zal waarschijnlijk geen afwijking van 800 miljoen dollar worden geaccepteerd.

Deze oordeelsvorming en de wijze waarop accountants daarmee omgaan, ligt naar mijn mening in het hart van onze professie. De suggestie dat het wenselijk zou zijn dat te vervangen door een, bij voorkeur simpel, rekenmodel doet hier geen recht aan. Nog los van het feit dat voor niet-financiële informatie een nog veel complexere afweging ten grondslag ligt aan de materialiteitsbepaling.

Veel zinvoller dan standaardisatie van de berekening is een goed gesprek over de te hanteren materialiteit met stakeholders. Niet alleen op de aandeelhoudersvergadering, als de VEB daar om vraagt, maar ook met bijvoorbeeld de audit committee of een raad van toezicht. In publieke sectoren zoals zorg, onderwijs of woningcorporaties kan het zinvol zijn periodiek met relevante toezichthouders af te stemmen hoe zij aankijken tegen materialiteit.

Die gesprekken, en het doorvoeren van aanpassingen in de materialiteit als ze daartoe aanleiding geven, kunnen bijdragen aan een beter begrip bij stakeholders en een betere aansluiting van onze werkzaamheden bij hun verwachtingen. Ze doen recht aan de complexiteit en het belang. Veel meer dan een simpel rekenmodel.

Mooi dus dat de VEB dit onderwerp op de kaart zet. En een terechte uitnodiging aan de sector om hier beter over te communiceren.

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Arjan Brouwer is partner bij PwC en hoogleraar externe verslaggeving aan de VU Amsterdam.

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.