Tuchtrecht

Fiscale constructie goedgekeurd en niet gemeld

Een registeraccountant en een accountants-administratieconsulent hebben ten onrechte de jaarrekening goedgekeurd van een onderneming die met een post 'royalty'-vergoeding via een offshoreconstructie belasting ontdook. Bovendien hadden zij de constructie, die fiscalisten van het kantoor hadden bedacht, moeten melden.

Accountantskamer

Zaaknummers:
16/2883 en 16/2884 Wtra AK
Datum uitspraak:
17 september 2018
Oordeel:
gegrond
Maatregel:
2 x berisping
Status:
hoger beroep RA: bevestigd, CBb 19 mei 2020, 18/2226
Vindplaats:
ECLI:NL:TACAKN:2018:66, Samenvatting CBb-uitspraken

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Een registeraccountant is van 2011 tot najaar 2014 voorzitter van de raad van bestuur van Baker Tilly Berk (BTB). Een accountant-administratieconsulent is in die tijd senior audit manager. De RA is de externe accountant van drie bv’s die deel uitmaken van Spits Wall Coverings, een Schoonhovense onderneming in onder meer behang en wandbekleding. De AA is het aanspreekpunt voor de Spits-dga en diens bv’s. De AA voert het team aan dat de jaarrekeningen van de drie Spits-bv’s controleert.

Op advies van een BTB-fiscalist (een FB-belastingadviseur) wordt een offshorestructuur opgezet om de winst van Spits af te romen. Naar Cypriotisch recht wordt de Royal Dutch Trust Ltd ingesteld (RDT). De dga is de insteller van deze trust. Samen met zijn toenmalige vrouw en enkele familieleden is hij ook de begunstigde van deze trust. RDT is economisch eigenaar van de aandelen van Parkman Enterprises Ltd, een rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden. De aandelen van Parkman zijn juridisch eigendom van Ostara Trust Ltd. Ostara treedt op als trustee van RDT. Parkman houdt alle aandelen in Solandra, de Cypriotische Ltd van de dga.

Dutch Decor (DD) verkoopt de merkrechten van ‘Dutch Wall Coverings’ voor 6250 euro ex btw aan Solandra. Volgens de licentieovereenkomst die BTB opstelt, betaalt Spits Solandra jaarlijks ongeveer 2,6 ton als vergoeding voor de royalty’s voor het gebruik van het merk. De vergoeding bedraagt ongeveer een tiende van de omzet die jaarlijks met het merk wordt gemaakt. Op deze manier wordt de winst van Spits afgeroomd ten gunste van Solandra, dat in Cyprus 10 procent belasting betaalt over de winst. Solandra kan haar winst onbelast uitkeren aan de dga van Spits.

Voordat deze structuur zijn beslag krijgt, communiceren de BTB-accountants met Spits over de opzet en fiscale en juridische (on)mogelijkheden van de constructie. In november 2006 mailt de controleleider aan de financieel directeur van Spits onder meer dat hij ervan uitgaat “dat de winsten die behaald worden met DD liquide buiten Nederland worden geparkeerd en direct daarna naar privé gaan en niet kunnen terugkeren, noch als dekkingsvermogen, noch anderszins” in de Spits-bv. Medio december 2006 ondertekent de dga de schriftelijke opdrachtbevestiging voor de dienstverlening rond het opzetten van een Cypriotische truststructuur. Namens BTB ondertekent de FB-adviseur de opdrachtbevestiging.

In de opdrachtbevestiging staat onder meer dat:

  • het opzetten van een truststructuur betekent dat de dga blijvend de zeggenschap over winsten en gelden buiten zijn bevoegdheid brengt;
  • dit de financiering van de activiteiten van Spits kan belemmeren;
  • een trust een figuur is naar Angelsaksisch recht, waarbij een settlor (schenker) de juridische eigendom van vermogen overdraagt aan een trustee;
  • bij een irrevocable trust sprake is van een niet-opzegbare trust;
  • de settlor de trust daarbij niet eenzijdig ongedaan kan maken en het vermogen kan terugkrijgen;
  • de trustee bij een discretionary trust zelfstandig - los van de settlor - het uitkeringsbeleid kan bepalen en dat de trustdeed en de letter of wishes hem daartoe ook de ruimte geven;
  • de in Nederland wonende settlor (de dga dus) uitgaande van een irrevocable discretionary trust in beginsel niet meer belast zal kunnen worden voor het desbetreffende vermogen;
  • de settlor dan - voor het vermogen dat de trustee beheert - namelijk niet onderworpen is aan de vermogensrendementsheffing van box 3;
  • dit anders is als de uitkeringen zijn gebaseerd op concrete periodieke afspraken;
  • de uitkeringen in dat geval progressief in Nederland worden belast in box 1;
  • van belastbaarheid in box 1 echter geen sprake kan zijn als de trustee zo discreet is dat de beneficiaries nog geen enkele concrete verwachting hebben over de toekomstige uitkeringen uit het trustvermogen.

In de opdrachtbevestiging wordt de dga erop gewezen dat de Nederlandse fiscus “niet erg ingenomen” is met de rechtsfiguur ‘trust’. De fiscus heeft echter nog niet aangegeven hoe zij de irrevocable discretionary trust meent te kunnen betrekken in de (inkomsten)belastingheffing. Bij de Nederlandse ib-aangifte wordt de belastingplichtige wel gevraagd of hij betrokken is bij een trustvermogen. Maar sommige fiscale geleerden menen dat de Belastingdienst deze vraag niet zou mogen stellen en dat de belastingplichtige dus geen antwoord hoeft te geven.

BTB onthoudt zich van een oordeel over de truststructuur, maar geeft wel een indicatie hoe de Nederlandse rechter erover zou kunnen oordelen, uitgaande van de huidige wet- en regelgeving en geldende jurisprudentie. BTB aanvaardt “geen enkele aansprakelijkheid” voor de truststructuur die de dga opzet noch voor de fiscale gevolgen en de beoogde belastingbesparing.

BTB wijst de dga erop dat het zijn verantwoordelijkheid is om zich door een adviseur ter plaatse te laten adviseren over de bedrijfseconomische, juridische en fiscale gevolgen van het opzetten van een truststructuur. Het accountantskantoor helpt de dga alleen door hem in contact brengen met lokale adviseurs en is niet verantwoordelijk voor de juistheid en volledigheid van de adviezen van deze adviseurs en voor de uitvoering en werking van de truststructuur.

BTB waarschuwt de klant voor “de reële mogelijkheid” dat de Belastingdienst bijzondere onderzoeken gaat uitvoeren, proefprocedures begint en/of een strafrechtelijk onderzoek opent.

Omdat BTB de houdbaarheid van een truststructuur niet beoordeelt, aanvaardt het geen enkele aansprakelijkheid voor het al dan niet welslagen van een fiscale procedure.

De fiscalist van BTB krijgt van een fiscale kantoorgenoot de aansporing de structuur goed te regelen en voorzichtig te zijn, omdat “een goede uitkomst voor de belastingplichtige dus lang niet altijd zeker is”. De fiscalist en de bestuursvoorzitter krijgen later van weer een andere BTB-fiscalist een e-mail over een recente uitspraak van de belastingrechter. Deze fiscalist ziet in die uitspraak de bevestiging dat een besluit dat is ingegeven door fiscale motieven (belastingbesparing) voldoende zakelijk is. Volgens hem kan er met de fiscus wel discussie over ontstaan:

  • of iemand die betrokken is bij een trust een aanmerkelijk-belanghouder is voor box 2;
  • of Cyprus bij gebrek aan substance wel de vestigingsplaats is van RDT.

De licentie-overeenkomst zal echter geen discussiepunt opleveren, omdat een niet-gelieerde Cypriotische vennootschap de licentierechten heeft overgenomen en deze voor eigen rekening en risico exploiteert.

Nadat de structuur is opgezet geeft de bestuursvoorzitter goedkeurende controleverklaringen af bij de jaarrekening van Spits over 2008, 2010, 2011 en 2012. Spits en de controleleider hebben de accountantsrapporten bij deze jaarrekeningen ondertekend. In de jaarrekeningen zijn bedragen variërend van ruim 2 ton tot 2,5 ton aan betaalde royalty’s opgenomen als kostenpost.

In november 2014 beginnen opsporingsambtenaren van de FIOD een strafrechtelijk onderzoek. Zij verdenken de dga van belastingfraude en valsheid in geschrifte door zich te bedienen van een fiscale constructie, waarmee hij vermogen uit een Nederlandse onderneming heeft gehaald en onder de vlag van royalty’s heeft doorgesluisd naar buitenlandse rechtspersonen in belastingparadijzen.

Een dag voor een aangekondigd boekenonderzoek bij Spits mailt de controleleider aan de BTB-fiscalist: “Bijgaand tref je aan de bijlagen bij onze facturen waarvan we op jullie verzoek de omschrijvingen op onderdelen hebben aangepast.” De AA is voor deze fraude strafrechtelijk vervolgd. Hij is een transactie met OM overeengekomen, die inhoudt dat hij 7500 euro betaalt een werkstraf uitvoert van veertig uur. De bestuursvoorzitter wordt – afgezien van de factuurfraude - van hetzelfde verdacht als de dga, maar het OM seponeert de zaak tegen de BTB-voorman.

Het Openbaar Ministerie dient wel een tuchtklacht in tegen bestuursvoorzitter; ook tegen de controleleider.

Klacht

a. de accountants hebben de controle van de materiële post royalty’s in de jaarrekeningen van 2010, 2011 en 2012 met onvoldoende diepgang en onvoldoende professioneel-kritische instelling uitgevoerd;

b. de goedkeurende verklaringen bij deze jaarrekeningen missen een deugdelijke grondslag;

c. de accountants hebben de Cyprus-trustconstructie niet gemeld als ongebruikelijke transactie;

d. de controleleider heeft factuurspecificaties aangepast om de werkelijke aard van de BTB-werkzaamheden voor Spits te verbergen voor de Belastingdienst.

Oordeel

De klacht is gegrond.

Ja bis in idem

Hoewel de controleleider pas op de zitting een beroep heeft gedaan op het ‘ne bis in idem’-beginsel gaat de Accountantskamer daar wel op in. Dat beginsel zou verbieden dat de accountant nu tuchtrechtelijk wordt berecht voor exact hetzelfde feitencomplex als waarvoor hij strafrechtelijk is vervolgd. De controleleider neemt hierbij aan dat zowel de tuchtrechtelijke als de strafrechtelijke procedure een ‘criminal charge’ is in de zin van artikel 6 lid 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft eind 2017 gezegd dat in het Nederlandse accountantstuchtrecht geen sprake is van een criminal charge zoals het EVRM bedoelt. Daarom kan er geen sprake zijn van ‘ne bis in idem’.

Ad a en b Onvoldoende controle-informatie

Als verweer voeren de accountants onder meer aan dat zij weliswaar de truststructuur kenden die volgens de opdrachtbevestiging zou worden opgezet, maar niet deskundig waren op het gebied van trusts. De bestuursvoorzitter ging ervan uit dat BTB niet zou meewerken aan een constructie die niet is toegestaan. De accountants en de betrokken fiscalisten wisten niet dat de dga de doorslaggevende zeggenschap uitoefende binnen de truststructuur en dat er vanuit de trust uitkeringen zijn gedaan aan hem in privé. Zij gingen ervan uit dat de truststructuur op afstand van de dga was geplaatst, conform de adviezen van de betrokken BTB-fiscalisten. Volgens die fiscalisten betaalde Spits een zakelijke royalty-vergoeding aan een niet-gelieerde partij.

Voor de Accountantskamer staat niet vast dat de accountants hebben geweten of hebben moeten beseffen dat de dga en/of BTB de trustconstructie hebben opgezet met het vooropgezette doel de heffing van de vennootschaps- en de inkomstenbelasting te ontduiken.

De controleleider had gezien zijn e-mailbericht van eind november 2006 en de opdrachtbevestiging aan de dga wel bedacht moeten zijn op de (fiscale) voetangels en klemmen die kleven aan de truststructuur. Hij had daarmee rekening moeten houden bij de controle van de post royalty’s op de winst- en verliesrekening van Spits.

In de opdrachtbevestiging missen de passages over het zakelijke karakter van de truststructuur. Die passages zijn gebaseerd op informatie van de dga en Spits, maar het zakelijke karakter is niet onderbouwd. Verder  hebben de accountants te weinig aandacht besteed aan de zeggenschap over het uitkeringsbeleid van de trust die de dga al dan niet had opgegeven. Dat was een aandachtspunt vanwege het risico van fraude, ook voor de bestuursvoorzitter die de opdrachtbevestiging kende.

Een extra reden om rekening te houden met het risico van fraude is dat de controleleider in het genoemde e-mailbericht schreef dat buiten Nederland “geparkeerde” gelden “direct daarna naar privé gaan”. De AA had zich het frauderisico ook moeten realiseren toen hij in februari 2010 aan de dga mailde dat geld, dat eerder was overgeboekt naar de trust op Cyprus, naar de dga in privé mocht worden overgeboekt. Op grond van NV COS 240 en 315 hadden de accountants een en ander in de controledossiers moeten vastleggen. De bestuursvoorzitter had het als eindverantwoordelijke voor de controles en gezien zijn kennis van de opdrachtbevestiging moeten constateren als dit niet was gebeurd. Hij had de leden van het controleteam daarover dan vragen moeten stellen.

De Accountantskamer is het niet met de accountants eens dat zij bij de controle van de post royalty’s:

  • zelf geen aandacht hoefden te schenken aan bovengenoemde aandachtspunten;
  • alleen maar hoefden vast te stellen of de betaalde royalty’s in overeenstemming waren met de licentieovereenkomsten en omzetstatistieken;
  • alleen maar hoefden vast te stellen of de royalty’s in de vpb-aangiften waren afgetrokken van de belastbare winst;
  • puur mochten steunen op controle-informatie die zij kregen van de betrokken fiscalisten.

De bestuursvoorzitter kende namelijk de e-mailberichten over de structuur, dus ook het bericht waarin BTB aan Spits schrijft dat het belangrijk is de dga niet bepaalt wat er gebeurt bij de trust en bij de Cypriotische vennootschap.

De Accountantskamer vindt het op zichzelf niet onaanvaardbaar dat de accountants bij de controles gebruik hebben gemaakt van informatie die zij kregen van de fiscalisten van de BTB-vestiging in ’s Hertogenbosch. Deze fiscalisten zijn ingeschakelde deskundigen in de zin van NV COS 500 dan wel 620. Hun expertise ligt namelijk op een ander terrein dan financiële verslaggeving of controle. De toepasselijkheid van standaard 500 of 620 hangt ervan af of de accountants de fiscalisten hebben ingeschakeld of dat Spits dat heeft gedaan. Inhoudelijk maakt het niet uit wie, want de eisen voor het gebruik van ingeschakelde deskundigen zijn bij beide standaarden in essentie hetzelfde.

De accountants hebben niet voldaan aan de eisen uit met name paragraaf 8 en 9 van standaard 500 en paragraaf 7 tot en met 12 van standaard 620. Daarin staat dat de accountant:

  • de vakbekwaamheid en de objectiviteit van de deskundige moet beoordelen;
  • moet vaststellen of de werkzaamheden van de deskundige toereikend zijn voor de controle van de desbetreffende balanspost;
  • moet vaststellen of (de uitkomsten van) die werkzaamheden beschouwd kunnen worden als toereikende controle-informatie.

Dat de accountants naar eigen zeggen niet deskundig waren op het gebied van trusts had juist een reden moeten zijn om zich nader in de materie te verdiepen en niet blind te varen op de mededelingen van fiscalisten. De NV COS zijn wetgeving in materiële zin. De standaarden kun je dus niet opzij zetten door interne regels over kwaliteitsbeheersing, wat die ook mogen inhouden.

Dat de fiscalisten lid zijn van een beroepsvereniging kan gewicht in de schaal leggen. Maar dat lidmaatschap alleen is niet voldoende om je helemaal te verlaten op hun informatie. Dat één van de fiscalisten binnen BTB de grootste autoriteit is op het gebied van truststructuren, zegt op zichzelf onvoldoende over diens vakbekwaamheid en helemaal niets over zijn objectiviteit. Dat de truststructuur was geadviseerd en geïmplementeerd door de BTB-fiscalisten kan hun objectiviteit als deskundigen zelfs bedreigen. Dat hebben de accountants niet onderkend.

De informatie in de e-mailberichten is geen toereikende controle-informatie in de zin van standaard 500 of standaard 620. Daaruit kan namelijk niet worden afgeleid aan de hand van welke (objectieve) gegevens de fiscalisten hebben vastgesteld en beoordeeld dat:

  • de licentieovereenkomst een zakelijk karakter had;
  • deze overeenkomst was gesloten met een niet aan de dga of Spits gelieerde partij;
  • de dga de zeggenschap over “winsten en gelden” daadwerkelijk had prijsgegeven.

De accountants mochten bij de controles dus niet steunen op deze e-mailberichten en ook niet op wat de fiscalisten verder schreven over het zakelijke karakter en de fiscale toelaatbaarheid van de licentieovereenkomst als onderdeel van de truststructuur. Ook al niet omdat er onder BTB-fiscalisten kennelijk verschillend werd gedacht over het zakelijke karakter van de truststructuur. Bovendien hadden de accountants op grond van de e-mailberichten van november 2006 en februari 2010 moeten twijfelen aan hoe de truststructuur precies was opgezet.

De Accountantskamer zegt niet welke controle-informatie wel toereikend zou zijn geweest, maar merkt wel op dat de accountants behalve jaarlijks nader contact met de BTB- of externe fiscalisten ook steeds contact hadden moeten hebben met de dga. Die had in ieder geval moeten aantonen dat hij geen zeggenschap meer had over “winsten en gelden” en ook geen invloed uitoefende op het uitkeringsbeleid van de trust.

De accountants hebben door onvoldoende controle-informatie te vergaren in strijd gehandeld met de standaarden 500 en 620 en met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag. Daardoor hebben zij ook goedkeurende verklaringen in het maatschappelijk verkeer gebracht zonder deugdelijke grondslag en de genoemde beginselen nogmaals geschonden.

Bovendien hebben zij gezondigd tegen NV COS 230, die voorschrijft dat de accountants alle informatie, waarop zij naar eigen zeggen zijn afgegaan, vastleggen, inclusief de redenen waarom zij daarop meenden te mogen steunen.

Ad c Ongebruikelijke transacties niet gemeld

Volgens het OM hadden de accountants de cliënt niet alleen bij het begin van de dienstverlening maar voortdurend moeten monitoren en de transacties rond de structuur moeten melden op basis van de subjectieve indicatoren. De accountants verweren zich met het argument dat zij niet wisten dat de trust uitkeringen deed aan de dga in privé en dat zij mochten afgaan op de informatie van de fiscalisten. De bestuursvoorzitter voert verder nog aan dat de fiscalisten eerst moesten melden en dat belastingfraude nog geen witwassen is.

De bestuursvoorzitter had extern moeten melden bij de FIU-Nederland. De controleleider had intern kunnen en moeten melden, bijvoorbeeld bij de compliance officer van BTB. De Accountantskamer zei in 2015 in deze en deze uitspraak al dat een accountant in loondienst een interne meldingsplicht heeft als zijn kantoor een interne procedure heeft voor Wwft-meldingen. Aangenomen mag worden dat een groot kantoor als BTB een interne meldingsprocedure had.

Dat BTB-fiscalisten de truststructuur hebben geadviseerd en geïmplementeerd ontslaat de accountants niet van de verplichting om een ongebruikelijke transactie te melden. De Wwft kent geen rangorde van instellingen die al dan niet eerst moeten melden. De Accountantskamer verwerpt daarom het argument van de bestuursvoorzitter dat de fiscalisten hadden moeten melden.

De Accountantskamer zei al dat de accountants niet (steeds) wisten of moesten weten dat:

  • de trustconstructie is opgezet om de vpb- en ib-heffing te ontduiken;
  • de dga doorslaggevende invloed uitoefende binnen de truststructuur;
  • er vanuit de trust uitkeringen aan de dga in privé zijn gedaan.

Het verwijt over niet-melden is desondanks terecht. Bij de controle van de balanspost royalty’s hadden de accountants, zoals gezegd, niet mogen afgaan op wat de Bossche fiscalisten zeiden over het zakelijke karakter van de licentieovereenkomst en de fiscale toelaatbaarheid van de truststructuur. Samen met de genoemde e-mailberichten en hun (naar eigen zeggen) beperkte kennis van de fiscale aspecten van de truststructuur was dat voldoende reden om de licentieovereenkomst en de truststructuur te zien als een ongebruikelijke transactie.

Gezien de onduidelijkheid over de fiscale toelaatbaarheid van de truststructuur hadden zij ook moeten veronderstellen dat de transactie wellicht verband hield met witwassen. Bij belastingfraude is er wel degelijk genoeg reden om aan te nemen dat er sprake kan zijn van witwassen, zo heeft de Hoge Raad al in 2008 gezegd en bevestigd in 2014. De accountants hadden de transactie dus moeten melden aan de FIU-Nederland kort nadat zij het ongebruikelijke karakter van de transactie kenden.

Dat moment was bij de controle van de jaarrekeningen over 2010, 2011 en 2012, omdat zij zich toen steeds hadden moeten realiseren dat zij meer controle-informatie moesten hebben over het sluiten van de licentieovereenkomst en het opzetten van de truststructuur. Door de meldingsplicht herhaaldelijk niet na te leven hebben de accountants de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag geschonden.

Ad d Facturen vervalsen

De controleleider heeft erkend dat hij de facturen voor Spits heeft aangepast. Hij heeft dit naar eigen zeggen gedaan op verzoek van de financieel directeur van Spits en de Spits-dga en op aandrang van de Bossche BTB-fiscalist. Voordat hij dit deed, hadden BTB-partners hem desgevraagd gezegd dat hij de omschrijving op de facturen mocht aanpassen. Wat het oogmerk ook precies was - het is in ieder geval niet eerlijk niet oprecht en dus in strijd met het integriteitsbeginsel.

Maatregel

Berisping. De accountants hebben meerdere keren de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag geschonden. De controleleider heeft bovendien het integriteitsbeginsel geschonden. Voor dit “ernstig verzuim” is hij echter al strafrechtelijk vervolgd en ontslagen. Bovendien beseft hij dat hij anders had moeten handelen.

In het voordeel van beide accountants werkt dat zij niet eerder tuchtrechtelijk zijn veroordeeld, lang hebben moeten wachten op deze uitspraak en daardoor lang in onzekerheid hebben verkeerd over de uitkomst van deze zaak.

Annotatie Lex van Almelo

De betrokkenheid van een bestuursvoorzitter van een top-10-kantoor bij een belastingontduikingsconstructie heeft destijds veel publicitaire aandacht getrokken. De registeraccountant maakte deel uit van de stuurgroep Toekomst Accountantsberoep, ingesteld om de werkgroep te begeleiden die in 2015 kwam met 53 maatregelen in het publiek belang. De registeraccountant trad in september 2014 af als bestuursvoorzitter en heeft het kantoor per 1 januari 2018 verlaten. Hij is nu zelfstandig accountant in business.

Inmiddels hebben het Openbaar Ministerie, de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Rechtbank Rotterdam zich over de kwestie uitgesproken. De rechtbank vindt dat het kantoor – ondanks alle uitsluitingen - aansprakelijk is voor de helft van de schade die de Spits-dga heeft geleden door de aangeraden constructie. De andere helft moet de frauderende dga zelf betalen.

De AFM heeft BTB een boete van negen ton opgelegd wegens falend klantenbeleid. En het OM heeft zijn strafrechtelijke tanden laten zien door met de controleleider af te spreken dat die een boete betaalt en een werkstraf verricht. In een strafzaak tegen de bestuursvoorzitter zag het OM geen brood. Het OM gaat de rechtspersoon BTB daarentegen wel strafrechtelijk vervolgen.

In deze uitspraak laat de Accountantskamer zijn licht schijnen over het handelen van de bestuursvoorzitter c.q. controlerend accountant en de leider van het controleteam. Door omstandigheden kwam de uitspraak pas laat, een reden om de maatregel iets te verlichten.

Volgens de Accountantskamer wisten de accountants genoeg van de fiscale constructie met de royalty-stroom om de wenkbrauwen te fronsen. Uit de correspondentie over de constructie konden zij opmaken dat de BTB-fiscalisten onderling van mening verschilden over de fiscale toelaatbaarheid van de constructie. Zij lieten zich echter geruststellen door de fiscalisten die de licentieovereenkomst en de royalty-stroom “zakelijk” vonden.

De vraagtekens over de zeggenschap in de truststructuur en uitkeringen aan begunstigden – essentieel voor de belastingplicht – hebben zij genegeerd door geen vragen te stellen aan de fiscalisten en de klant. De accountants zijn blindgevaren op de informatie van de fiscale kantoorgenoten en verschuilen zich achter een vermeend gebrek aan kennis over de fiscale merites van de truststructuur. De Accountantskamer maakt daar korte metten mee en zegt dat de controle-informatie ontoereikend was en de basis voor de goedkeurende verklaringen ondeugdelijk.

De accountants hebben door hun volgzaamheid ook hun hoofd in het Wwft-zand gestoken. Het verweer dat belastingfraude misschien ongebruikelijk is, maar niet per se samenhangt met witwassen, gaat niet op. Volgens de Hoge Raad bestaat er bij belastingfraude genoeg reden om aan te nemen dat er sprake kan zijn van witwassen.

Ook het argument dat de fiscalisten (van de Bossche vestiging) de truststructuur hebben geadviseerd en geïmplementeerd gaat niet op. Dit ontslaat de accountants namelijk niet van hun meldingsplicht. De Wwft kent geen rang- of volgorde van instellingen die moeten melden. Dat de fiscalisten (eerst) hadden moeten melden, is dus ook onzin.

In de memorie van toelichting bij de oude Wwft staat dat de meldingsplicht geldt voor het kantoor en de natuurlijke persoon die zelfstandig optreedt. De accountant in loondienst kan een interne melding doen bij de compliance officer. In de per 25 juli 2018 gewijzigde Wwft staat dat de wet niet geldt voor accountants in loondienst, maar alleen voor rechtspersonen en zelfstandige of onafhankelijke accountants.

Kortom: doorvragen en melden als er een luchtje zit aan wat jouw kantoorgenoten hebben bekokstoofd.

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.