Tien jaar Foundation for Auditing Research: een terug- en vooruitblik
Dit jaar bestaat de Foundation for Auditing Research (FAR) tien jaar. Naar aanleiding van het rapport 'In het Publiek Belang' startte de FAR tien jaar geleden met de invulling van het voorgestelde onafhankelijk onderzoeksinstituut. Inmiddels is de FAR uitgegroeid tot een wereldwijd bekend fenomeen. Hoog tijd om terug te blikken en vooruit te kijken met founding father en vertrekkend academic director Jan Bouwens en zijn opvolger Anna Gold. "Er wordt nu echt gepraat over wat de factoren zijn die de controlekwaliteit bepalen. Daar werd voorheen nauwelijks over gesproken."
Luc Quadackers
Jan, jij was een van de oprichters van de FAR. Hoe ben jij daarbij destijds betrokken geraakt?
Jan: "Ik heb vanaf 2000 vele artikelen geschreven voor Accountant.nl, waarin ik steeds probeerde om de accountantskantoren ertoe te bewegen data te verstrekken voor onderzoek. Ik vond het onderzoek dat werd gedaan nogal beperkt, omdat vooral externe data moesten worden gebruikt; denk bijvoorbeeld aan het gebruik van audit fees als benadering van controlekwaliteit. Die fees zijn echter geen goede indicator voor het werk dat is gedaan, door wie het is gedaan en in welke context. En dat terwijl de kantoren zelf prachtige gegevens beschikbaar hebben, die kunnen leiden tot waardevolle inzichten. Ik kreeg echter steeds nul op het rekest, meestal vanwege bestuurlijke weerstand. Toen verscheen in 2014 het rapport In het publiek belang met de 53 maatregelen ter verbetering van de controlekwaliteit. Eén van de maatregelen was dat er een onderzoeksinstituut moest worden gevormd. Daar ben ik toen bovenop gesprongen, samen met Olof Bik, die toen verbonden was aan Nyenrode Business Universiteit. We hebben de opstellers van het rapport, de Werkgroep Toekomst Accountantsberoep, benaderd. Er is toen een commissie gevormd - waarin ook de kantoren vertegenwoordigd waren - die het wetenschappelijk instituut moest voorbereiden. Dat gebeurde onder voorzitterschap van de NBA. Na vele bijeenkomsten en intensief overleg is daarna in oktober 2015 de Stichting Foundation for Auditing Research opgericht."

Gingen jullie toen meteen van start?
"Nou nee. De kantoren mogen cliëntdata alleen benutten voor eigen gebruik. Daar moesten we dus iets omheen ontwikkelen en dat hebben we met KPMG juridisch voorbereid. De afspraak was dat als de raad van bestuur van KPMG in zou stemmen met ons voorstel, dat dan alle deelnemende kantoren akkoord zouden zijn. En dat is ook gebeurd. De onderzoeksdata worden geanonimiseerd en bevinden zich in een beveiligde digitale kluis bij Centerdata in Tilburg. Via de kluis krijgen de onderzoekers toegang tot de anonieme data, die elk kantoor in eigendom heeft. Het heeft meer dan een jaar geduurd om dit te regelen. In feite zijn we dus pas in 2016 begonnen. In het begin gingen we ook bij alle kantoren op bezoek, om te bespreken welke dataverzoeken ze konden verwachten. Daarbij gaat het bijvoorbeeld over hoe men binnen auditteams met elkaar omgaat. Dat was voor sommige kantoren een uitdaging, want daarover werd nog weinig vastgelegd, hoewel dat volgens de regels wel moet. Uiteraard vond men het wel zeer interessant om daarmee aan de slag te gaan en men wilde dus graag meewerken."
Dat lijkt me een win-win-situatie?
"Zeker. Ik vind het persoonlijk een van de grote verdiensten van de FAR dat de kantoren zijn gaan nadenken over het feit dat ze met hun data op goud zitten. Voorheen konden ze er echter weinig mee doen, puur omdat veel inzicht gevende data nog niet systematisch werd vastgelegd. Dat kan nu wel, want mede door de datavragen van FAR-onderzoekers zijn de kantoren zich meer bewust geworden van de mogelijkheden die de data ook voor henzelf biedt. De systemen zijn inmiddels zodanig ingericht dat ze niet alleen aan FAR kunnen leveren, maar ook intern veel meer met hun data kunnen doen, bijvoorbeeld ten behoeve van root cause analysis."
'Ik vind het persoonlijk een van de grote verdiensten van de FAR dat de kantoren zijn gaan nadenken over het feit dat ze met hun data op goud zitten.'
Hoe worden de onderzoeksthema’s van de FAR bepaald?
Jan: "Het leitmotiv van de FAR is het vinden van antwoorden op dringende vragen over de kwaliteit van audit en assurance. Welke krachten bepalen de kwaliteit van het werk van de accountant? Hoe weten we dat we kunnen vertrouwen op de gecontroleerde cijfers? Wat bepaalt de controlekwaliteit? Om die vragen te beantwoorden kijken we onder andere naar controleteams: hoe ze zijn samengesteld, hoe ze functioneren onder tijdsdruk, hoe de communicatie tussen de verschillende functieniveaus verloopt enzovoort."
Anna: "Dat zijn vaak vragen die je enkel op basis van publiek beschikbare data, bijvoorbeeld in jaarverslagen of controleverklaringen, eigenlijk niet kunt beantwoorden. Dat je via de FAR toegang kunt krijgen tot dit soort informatie is dan ook uniek in de wereld."
Komen de kantoren zelf met thema's?
Jan: "De FAR heeft een scientific committee, waarin ideeën worden gegenereerd. Hierin formuleren wetenschappers en praktijkaccountants samen onderzoeksthema's. Die twee stromen brengen we heel bewust bij elkaar. In het begin vonden die discussies allemaal op bestuursniveau plaats. Aangezien dat vaak nogal lange discussies werden, hebben we nu werkgroepen die onderzoeksthema’s voorbereiden, die vervolgens worden beoordeeld door het bestuur. De geselecteerde thema’s worden periodiek gepubliceerd in een call for research."
Anna: "We stellen onderzoekers in staat om aan de hand van concrete voorstellen zelf invulling te geven aan een onderzoeksthema, waarmee zij denken maatschappelijke impact te hebben en op basis waarvan ze kunnen publiceren. We zijn op zoek naar onderwerpen die voor zowel de academische wereld als voor de praktijk belangrijk zijn. Dat is niet altijd zo. Soms willen onderzoekers iets waarvan de kantoren het nut niet meteen inzien, of wat ze minder interessant vinden, en andersom."

Daarmee komen we op het aloude spanningsveld tussen wetenschap en praktijk. Wat heeft FAR hier inmiddels voor vooruitgang kunnen boeken?
Jan: "Het is goed om even te kijken naar waar we vandaan komen. In een van de eerste conferenties was een gerenommeerde Amerikaanse onderzoeker aanwezig. Hij presenteerde zijn visie op controlekwaliteit en hoe je dat als onderzoeker kunt meten. Michael de Ridder van PwC stond toen op en zei dat de gepresenteerde meetmethodes weinig tot niets te maken hebben met de toegevoegde waarde van een accountant. Hij vond het zelfs onzinnig. Dat was een goede en waardevolle clash, een nuttig constructief conflict. Er wordt in de Verenigde Staten overigens nog steeds gesproken over deze ontmoeting tussen wetenschap en praktijk. Het was in feite een wake-up-call voor de academici dat er nog wel wat te verbeteren viel. Maar het was ook een prikkel voor de praktijk om beter aan te geven en te overleggen welke academische kennis nodig is om vooruitgang te boeken op het gebied van controlekwaliteit. Dat begon met de basisvraag: Wat is controlekwaliteit eigenlijk? Marleen Willekens en ik houden daar op dit moment overigens presentaties over. Er zijn natuurlijk accountants die zeggen dat ze dat allemaal al weten. Maar we merken tijdens de discussies dat er nog veel kan worden geleerd over de vraag welke maatregelen sterk van invloed zijn op kwaliteit. Zo zien we bijvoorbeeld dat een meer dan normale personeelsdoorloop sterk van invloed is. En wijzigingen in de teamsamenstelling zijn goed als omstandigheden bij de klant afwijken van wat eerder werd gedacht, maar teamwijzigingen aan het einde van de controle zijn juist slecht voor de kwaliteit."
Wat heeft de wake-up call concreet veranderd?
Jan: "Er wordt nu echt gepraat over wat de factoren zijn die de controlekwaliteit bepalen. Daar werd voorheen nauwelijks over gesproken."
Anna: "De uitdaging zit voor een groot deel in de communicatie over de onderzoeksresultaten. Ik denk dat er veel waardevol onderzoek wordt gedaan, maar als onderzoekers dat alleen maar naar buiten brengen op de manieren die ze traditioneel zijn gewend, zoals op seminars en congressen, dan gebeurt dat in een taal die praktijkmensen vaak niet begrijpen. Ook wordt de focus vaak te veel op theoretische aspecten gelegd, in plaats van praktische implicaties. Wij hebben als onderzoekers een verantwoordelijkheid om onze inzichten te vertalen naar een manier die door praktijkmensen goed te volgen en relevant is. Je moet als onderzoeker nu door de FAR wel veel meer contact onderhouden met de kantoren, dat was twintig jaar geleden echt niet zo. Toen zat je als onderzoeker vooral in je kamer en had veel minder benul van wat er in de praktijk gebeurde."
'Wij hebben als onderzoekers een verantwoordelijkheid om onze inzichten te vertalen naar een manier die door praktijkmensen goed te volgen en relevant is.'
Jan: "Als ik de eerste en laatste conferentie vergelijk, dan zie ik dat het enthousiasme enorm is toegenomen. De afstand tussen wetenschap en praktijk is minder groot geworden en de interesse is gegroeid, zeker ook bij jongere accountants. Toch hoor ik nog steeds dat veel van wat wordt besproken best veraf staat van de dagelijkse praktijk. Wij spreken meestal niet over de tientallen specifieke controlehandelingen tijdens een accountantscontrole, het gaat vaak over hogere beleidsniveaus."
Wat kunnen we nog verder verbeteren?
Jan: "De experimenten die nu worden gedaan vinden bijna allemaal plaats tijdens leiderschapssessies en opleidingsprogramma's. Daar vindt zoveel als mogelijk ook directe overdracht plaats van het doel en nut van het onderzoek. Naast de kennis die via de FAR-onderzoeken wordt ontwikkeld, streeft de FAR ook naar de ontsluiting van bredere kennis uit auditing-onderzoek buiten de FAR."
Anna: "Er is inderdaad al veel kennis over zaken die bij de kantoren nog niet leven. Daarin kan de FAR ook een mooie rol vervullen. Het is wel goed om te beseffen dat onderzoekers echt op een ander soort podium staan als ze voor een praktijkpubliek optreden. Dat leidt tot een volledig andere manier van presenteren dan ze gewend zijn. Sommige onderzoekers kunnen dat van nature, anderen moeten dit aanleren. Een goede onderzoeker is niet per definitie ook een goede communicator. De FAR kan hier nog meer aandacht aan besteden door onderzoekers daarin te begeleiden."
Jan: "De onderzoeksvragen waarmee we aan de slag gaan, zijn in de loop der jaren wel steeds relevanter geworden voor de kantoren. Maar er is nog wel winst te behalen door de echte connectie tussen het onderzochte en wat er op kantoor gebeurt te versterken, en zo een antwoord te geven op de 'wat kan ik er morgen mee doen-vraag'."
Anna: "Daar doen we natuurlijk al van alles aan, bijvoorbeeld met de masterclasses en de podcasts. Maar we kijken nog naar meer manieren om hieraan bij te dragen. We kunnen bijvoorbeeld nog veel meer doen op kantoorniveau. Zo kunnen onderzoekers langsgaan bij kantoren en daar een presentatie of discussie verzorgen voor een groep mensen die specifiek met dat onderwerp te maken hebben en geïnteresseerd zijn om daarover met de onderzoekers in gesprek te gaan. Op dit gebied gaan we dingen uitproberen, om te zien wat goed werkt. Daarbij spelen onze liaisons binnen de kantoren een belangrijke rol."
'Wat kan ik er morgen mee doen', klinkt als: 'Als ik aan knop A draai, dan gebeurt er B. Dat is meestal geen concreet onderzoeksresultaat, toch?'
Jan: "Dat kan inderdaad meestal niet. We doen voor 90 procent beleidsrelevant onderzoek. De resultaten bieden vooral beleidsinformatie. We kijken bijvoorbeeld naar de omstandigheden die de professioneel-kritische houding van een team verhogen. Dat is vooral een beleidskwestie, daar kun je niet meteen morgen iets mee doen in je team."
Anna: "Het klopt dat je vaak tijd nodig hebt om grotere beleidsveranderingen door te voeren, maar sommige onderzoeksinzichten kun je ook morgen al toepassen. FAR-onderzoek laat zien dat kleine interventies soms verrassend veel effect hebben op hoe teams denken en handelen. Een mooi voorbeeld is dat partners expliciet met hun team kunnen delen dat de audit committee chair hun werk ondersteunt. Uit FAR-onderzoek weten we dat zo'n simpele boodschap al kan bijdragen aan een sterkere professioneelkritische houding in het team, omdat het duidelijk maakt dat er ruimte is om moeilijke gesprekken te voeren en scherpe vragen te stellen. Een tweede voorbeeld komt uit onderzoek naar data-analyse tools.
'FAR-onderzoek laat zien dat kleine interventies soms verrassend veel effect hebben op hoe teams denken en handelen.'
Daaruit blijkt dat auditors minder geneigd zijn te vertrouwen op een test die ze niet zelf hebben ontwikkeld. Maar het helpt al enorm wanneer ze korte achtergrondinformatie krijgen over hoe de test is opgebouwd, bijvoorbeeld in de vorm van een memo. Dat vergroot het begrip en dus ook het professioneelkritisch gebruik van zo'n tool. Dat zijn geen grote beleidswijzigingen, maar wel heel concrete 'kleine knoppen' waaraan je morgen kunt draaien om het denk- en werkproces van teams positief te beïnvloeden."
Hoe kun je kantoren ervan overtuigen dat dit soort uitkomsten belangrijk zijn?
Jan: "Alle kantoren zijn continu bezig met de vraag hoe ze de kwaliteit kunnen vergroten en de audit effectiever en efficiënter kunnen maken. Ook onderzoek naar de kwaliteit van forecasting zou bijvoorbeeld een waardevolle bijdrage kunnen leveren. Waarom niet? Dan zou je meer op het gebied van de natuurlijke adviesfunctie zitten. Als we dit soort vraagstukken wat meer ruimte zouden geven in ons onderzoek, dan kunnen we de praktijk ook nog meer aanspreken wellicht."
Anna: "Professionals raken vooral overtuigd wanneer onderzoeksbevindingen niet alleen theoretisch interessant zijn, maar ook houvast bieden voor praktische verbeteringen. Wat daarbij echt helpt, is om professionals actief in gesprek te brengen met onderzoekers: samen de resultaten bespreken, doorvragen op mechanismen en mogelijke vervolgstappen verkennen. Als je zulke gesprekken bovendien organiseert met meerdere kantoren tegelijk, ontstaat er een natuurlijk platform om ervaringen en aanpakken met elkaar te vergelijken en van elkaar te leren. We hebben gemerkt hoe waardevol dat kan zijn, bijvoorbeeld tijdens de masterclass over innovation mindset in 2024, waar dat kruisbestuivende gesprek heel veel energie en nieuwe ideeën opleverde. Zulke interacties maken onderzoeksuitkomsten niet alleen relevanter, maar ook directer toepasbaar in de praktijk.'
Jan, FAR is toch een beetje jouw kindje, hoe kijk je terug op de afgelopen tien jaar?
"Accountancy is een toegepaste wetenschap, dus daarvoor lijkt mij contact tussen wetenschap en praktijk een belangrijke voorwaarde. Toch was dat lang niet zo. Ik kan me nog goed heugen dat iemand van een groot kantoor tegen mij zei: 'Jan, sorry dat ik het zeg, maar elke cent die wordt besteed aan onderzoek is verbrand geld.'
'Ik beschouw de FAR als een groot succes.'
Volgens mij is de situatie echt grondig veranderd en ik hoop, en denk, dat geen enkel kantoor deze mening nog is toegedaan. Er is veel gaande in de kantoren, waarvan men zelf ook vaak niet weet wat de relatie daarvan is met controlekwaliteit. Daar kunnen onderzoekers wel iets over zeggen. Er zijn grote hobbels geweest die we hebben moeten nemen, maar ik kijk positief terug. Ik beschouw de FAR als een groot succes. We werken samen met de beste internationale onderzoekers van de beste universiteiten. Het onderzoek is van wereldtopniveau. En we hebben het aantal promovendi in Nederland op zijn minst verdubbeld in de afgelopen tien jaar. De kennisbasis op het gebied van accountantscontrole in Nederland is dus enorm vergroot, dankzij de inspanningen van de FAR."
Anna, kun jij een blik in de toekomst werpen?
Anna: "Ik heb al vanaf het begin van de FAR als onderzoeker meegedaan vanaf de andere kant van de tafel. De FAR is nu een heel andere organisatie dan in het begin. Ik heb de professionalisering meegemaakt. Er zit nu een ondersteunend team. Het uitvoeren van nieuwe ideeën is eenvoudiger geworden. Ik maak dus een comfortabele start, maar ik zie veel verbeterpotentie en ga zeker niet stilzitten. We hebben net al het nodige genoemd, maar laat ik de speerpunten nog even neerzetten. We moeten de kennisoverdracht verbeteren aan beide zijden, ervoor zorgen dat men elkaar beter begrijpt. We moeten nog meer onderzoek doen dat de kantoren aanspreekt. Onderzoekers moeten hun kennis zo goed mogelijk overbrengen en ook kijken hoe kantoren meer met de kennis kunnen doen. Zoals gezegd is het soms lastig om op basis van onderzoek concrete handvatten te geven die de gemiddelde accountant morgen op de werkvloer kan gebruiken. Toch merk ik dat wanneer je die resultaten met elkaar bespreekt, er vaak vanzelf kleine ideeën ontstaan waarmee teams direct iets kunnen. Alleen al door de dialoog kan er meerwaarde ontstaan. Dat wordt nu nog vaak nog onderschat. Onderzoekers moeten niet stoppen na het publiceren van de onderzoeksresultaten. De discussies daarna zijn juist heel waardevol voor de praktijk. Die gaan soms ook nog heel andere kanten op dan verwacht. Daarin kunnen beide zijden van elkaar leren."
