Jaarrekening fonds gemene rekening ten onrechte goedgekeurd
Een registeraccountant had de jaarrekeningen van een vastgoedparticipatiefonds niet mogen goedkeuren, omdat een wettelijke reserve voor geactiveerde fondskosten en een overzicht van de winsten en verliezen uit beleggingen ontbreken.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Zaaknummers:
- 22/221 en 22/226
- Datum uitspraak:
- 11 november 2025
- Oordeel:
- hoger beroep stichting gegrond, klacht gegrond
- Maatregel:
- waarschuwing
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:CBB:2025:602
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een fonds voor gemene rekening belegt voornamelijk in Nederlandse huurwoningen. Het fiscaal transparante beleggingsfonds biedt particuliere beleggers participaties aan van 5000 euro per stuk en doet vanaf 2015 jaarlijks uitkeringen van 7 procent aan de participanten. Het fonds beweegt zich in de op één na hoogste risicoklasse. Het is opgericht door een bv, die ook de beheerder is van het fonds; een stichting treedt op als bewaarder.
Een registeraccountant geeft in juni 2017 een goedkeurende controleverklaring af bij de jaarrekening 2016 van het fonds en een jaar later bij de jaarrekening 2017. In juli 2018 verstrekt de accountant een assurance-rapport bij de prognose die het fonds heeft opgenomen in het prospectus voor de vierde emissie van participaties in het fonds. De omvang van deze emissie is 29,4 miljoen euro.
Twee potentiële beleggers voelen zich misleid en klagen er bij de Accountantskamer over dat de accountant zonder voorbehoud of nadere uitleg:
- een goedkeurende verklaring heeft afgegeven bij de jaarrekeningen 2016 en 2017, terwijl daarin diverse gebreken staan;
- een assurance-rapport heeft afgegeven bij het prospectus, terwijl de kengetallen en de rendementsprognose niet deugen.
De Accountantskamer verklaart klachtonderdeel a deels gegrond, klachtonderdeel b ongegrond en legt een waarschuwing op. De accountant had de jaarrekeningen niet mogen goedkeuren, omdat:
- een wettelijke reserve voor geactiveerde fondskosten ontbreekt, terwijl artikel 2:365 lid 2 BW die voorschrijft;
- een gespecificeerd overzicht van de (on)gerealiseerde winsten c.q. verliezen uit beleggingen ontbreekt.
De accountant en de klagers gaan in hoger beroep bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Hogerberoepsgronden
Accountant
De Accountantskamer vindt ten onrechte dat in de jaarrekening 2016 een wettelijke reserve voor geactiveerde fondskosten moest worden opgenomen.
Potentiële beleggers
De Accountantskamer had klachtonderdeel a geheel gegrond moeten verklaren en heeft de opgelegde waarschuwing niet goed gemotiveerd.
Oordeel
De hoger beroepen van de accountant en de klagers zijn ongegrond en de klacht dus deels gegrond.
Hoger beroep accountant
Wettelijke reserve fondskosten
Volgens de Accountantskamer had de accountant niet mogen aanvaarden dat in de jaarrekening 2016 geen wettelijke reserve voor geactiveerde fondskosten is opgenomen.
Het college wijst op artikel 2:365 lid 1 onder a van het BW, waarin staat dat onder de immateriële vaste activa afzonderlijk kosten moeten worden opgenomen, die verband houden met de oprichting en met de uitgifte van aandelen. Volgens lid 2 moet de rechtspersoon die de genoemde kosten activeert, toelichten en een reserve aanhouden ter grootte van deze kosten.
Over passiva schrijft artikel 2:373 lid 1 onder d voor dat onder het eigen vermogen afzonderlijk andere wettelijke reserves, onderscheiden naar hun aard, worden opgenomen. Wettelijke reserves zijn volgens lid 4 van dit artikel de reserves die moeten worden aangehouden ingevolge artikel 365 lid 2.
Op grond van artikel 2:363 lid 3 hoeft een post niet afzonderlijk te worden vermeld als deze in het geheel van de jaarrekening van te verwaarlozen betekenis is voor het wettelijk vereiste inzicht. Vermeldingen krachtens 'Titel 9, de jaarrekening en het bestuursverslag' mogen achterwege blijven voor zover zij - op zichzelf en samen met soortgelijke vermeldingen - van te verwaarlozen betekenis zijn voor het inzicht. Vermeldingen die worden voorgeschreven in de artikelen 378, 382 en 383 mogen daarentegen niet achterwege blijven. (Deze artikelen gaan over het verloop van het eigen vermogen, het gemiddeld aantal werknemers respectievelijk de bezoldiging van de bestuurders en commissarissen.)
Wanneer geactiveerde fondskosten niet materieel zijn, mag een controlerend accountant tot het oordeel komen dat het aanvaardbaar is dat het bestuur van de entiteit daar in de jaarrekening geen wettelijke reserve voor opneemt. De accountant heeft echter onvoldoende duidelijk gemaakt waarom de beheerder van het fonds artikel 2:365 van het BW niet hoefde na te leven en dus kon afzien van een wettelijke reserve voor de geactiveerde uitgiftekosten voor aandelen.
Op de zitting van het college heeft de accountant verklaard dat hij voor de jaarrekening 2016 de materialiteitsgrens voor deze post had gesteld op 2 tot 2,5 procent van het balanstotaal. Hij bestrijdt niet dat de geactiveerde fondskosten in dat boekjaar 3,1 procent van het balanstotaal uitmaakten. De kosten liggen dus boven de grens die hij van belang achtte voor het wettelijk vereiste inzicht. Daarom kan de uitzondering van artikel 2:363 lid 3 geen reden zijn om te aanvaarden dat een reserve ter hoogte van de geactiveerde fondskosten ontbrak. Of er wel of geen sprake is van beklemd vermogen, doet niets af aan deze wettelijke verplichting.
Winsten/verliezen beleggingen
Volgens de Accountantskamer had de accountant niet mogen aanvaarden dat in de jaarrekeningen 2016 en 2017, in de toelichting op de post 'Indirect resultaat uit beleggingen', niet de informatie staat die artikel 104 lid 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013 voorschrijft voor vrijstellingen, algemene voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening, bewaarders, hefboomfinanciering, transparantie en toezicht.
Het college wijst op hoofdstuk V van deze verordening, waarin transparantievoorschriften staan waaraan alternatieve beleggingsinstellingen moeten voldoen. Artikel 104 lid 2 ('Vorm en inhoud van de balans of vermogensstaat en van de rekening van de inkomsten en uitgaven') bepaalt welke elementen en onderliggende posten er minstens moeten staan in de rekening van de inkomsten en uitgaven.
In lid 2 onder a worden 'inkomsten' gedefinieerd als: tijdens de verslagperiode toegenomen economische baten in de vorm van een instroom van nieuwe activa of toename van bestaande activa, dan wel afgenomen verplichtingen - een en ander resulterend in een toename van de netto activa, zonder de toenames die met bijdragen van beleggers verband houden. De inkomsten worden onderverdeeld in de posten:
- 'gerealiseerde winsten op beleggingen': winsten bij de afstoting van beleggingen; en
- 'ongerealiseerde winsten op beleggingen': winsten bij de herwaardering van beleggingen.
In lid 2 onder b worden 'uitgaven' gedefinieerd als: tijdens de verslagperiode afgenomen economische baten in de vorm van een uitstroom of vermindering van activa, dan wel toegenomen verplichtingen - een en ander resulterend in een daling van de netto activa, zonder de dalingen die met uitkeringen aan beleggers verband houden. De uitgaven worden onderverdeeld in de posten:
- 'gerealiseerde verliezen op beleggingen': verliezen bij de afstoting van beleggingen; en
- 'ongerealiseerde verliezen op beleggingen': verliezen bij de herwaardering van beleggingen.
In RJ 615 (Beleggingsentiteiten) staat in alinea 405a (Beleggingsresultaat) dat de beleggingsentiteit - op grond van artikel 104 lid 2 van de Gedelegeerde verordening 231/2013 - in de toelichting op de post ‘Indirect resultaat uit beleggingen’ (tenminste) moet vermelden:
- de gerealiseerde winsten uit beleggingen per soort belegging;
- de ongerealiseerde winsten uit beleggingen per soort belegging;
- de gerealiseerde verliezen uit beleggingen per soort belegging;
- de ongerealiseerde verliezen uit beleggingen per soort belegging.
In alinea 405a staat verder dat in de toelichting uiteen moet worden gezet hoe de bepaling van gerealiseerde en ongerealiseerde resultaten tot stand is gekomen. Gezien het inzicht dat de jaarrekening moet verschaffen aan de gebruikers is het volgens het college niet voldoende dat de informatie over de post 'Indirect resultaat uit beleggingen' is 'te herleiden' uit de jaarrekeningen 2016 en 2017 van het fonds.
In het Besluit modellen jaarrekening staat in artikel 16b lid 2 weliswaar dat:
- de winst- en verliesrekening van een beleggingsmaatschappij overeenkomstig model S moet zijn ingericht:
- dit modelschema voor de inrichting van jaarrekeningen sindsdien slechts twee posten bevat (Gerealiseerde respectievelijk niet-gerealiseerde waardeveranderingen beleggingen); en
- deze posten moeten worden onderverdeeld in groepsmaatschappijen, andere deelnemingen, terreinen en gebouwen, en/of andere beleggingen.
Maar dit doet niets af aan het transparantiebeginsel van de EU-verordening. Daarom had de accountant er niet mee mogen instemmen dat de informatie over de post Indirect resultaat niet voldeed aan de Gedelegeerde verordening 231/2013.
Hoger beroep potentiële beleggers
Goedkeuring zonder voorbehoud
Volgens de klagers had de accountant niet (zonder voorbehoud of nadere uitleg) een goedkeurende verklaring mogen afgeven, omdat in de jaarrekeningen 2016 en 2017 onjuiste saldi staan en de toelichting op posten van het eigen vermogen gebreken vertoont. In hun ogen heeft de Accountantskamer het begrip 'dividend' verkeerd uitgelegd.
Het college is het niet eens met de opvatting van de potentiële beleggers dat onder de noemer van dividend alleen gerealiseerde winst mag worden uitgekeerd. Bij een dividenduitkering mag ook (zoals in dit geval) geprognosticeerde winst worden uitbetaald. De jaarrekeningen 2016 en 2017 van het fonds maken voldoende inzichtelijk waaruit het dividend voor de participanten kan bestaan. Zo staat in de jaarrekeningen (in de paragraaf 'Statutaire regeling omtrent de bestemming van de winst' van de rubriek 'Overige gegevens') onder meer artikel 20 van de fondsvoorwaarden. Uit de eerste drie leden van dit artikel volgt dat de uitkering aan de participanten een samenstel van winst en uitkeringen ten laste van reserves kan zijn.
De jaarrekeningen laten ook zien dat het dividend, voor zover dat niet uit gerealiseerde winst bestaat, wordt betaald uit de liquiditeiten. De toelichting op de balans vermeldt dat de liquiditeitsreserve mede wordt aangehouden in verband met de (interim)dividenduitkeringen. De financieringsactiviteiten in het kasstroomoverzicht maken duidelijk dat deze liquiditeiten zijn opgehaald met de uitgifte van participaties.
Dat in de jaren 2016 en 2017 onder de noemer van dividend meer is uitgekeerd dan de gerealiseerde winst is te zien aan het oplopen van de post 'Overige reserves' in de balans vóór resultaatsbestemming en blijkt ook uit vergelijking van de post 'Dividenduitkeringen' met de post 'Netto resultaat na belastingen' in het kasstroomoverzicht. Het college vindt daarom niet dat:
- gebruikers van de jaarrekeningen 2016 en 2017 zijn misleid of op het verkeerde been zijn gezet door de term dividend en de presentatie van de dividenduitkeringen in deze jaarrekeningen;
- de accountant om deze reden niet (zonder voorbehoud of nadere uitleg) een goedkeurende verklaringen had mogen afgeven.
Resultaatbestemming en gerealiseerde winst
De potentiële beleggers vinden de goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekeningen 2016 en 2017 onterecht, omdat:
- de 'Voorstellen resultaatbestemming' onbegrijpelijk en misleidend zijn;
- er is voorgewend dat waardestijgingen gerealiseerde winst zijn.
De potentiële beleggers maken uit de jaarrekening 2016 op dat in dat jaar 346.825 euro aan dividend is uitgekeerd, terwijl er 245.607 winst is behaald én 252.410 euro aan de herwaarderingsreserve is toegevoegd. In hun ogen kan:
- winst niet zowel worden gereserveerd als uitgekeerd;
- niet meer winst worden uitgekeerd dan is behaald;
- op een negatieve reserve geen dividend worden gedebiteerd.
Het college wijst op RJ 2015/213 (Vastgoedbeleggingen), waarin over de waardering na eerste verwerking in alinea 504 staat dat:
- winsten of verliezen, die zijn ontstaan door een wijziging in de reële waarde van vastgoedbeleggingen, verantwoord moeten worden in de winst-en-verliesrekening van de periode waarin de wijziging zich voordoet;
- daarnaast een herwaarderingsreserve moet worden gevormd, hetzij ten laste van het resultaat boekjaar hetzij ten laste van de 'Overige reserves'.
Omdat voor vastgoedbeleggingen in beginsel geen frequente marktnoteringen bestaan, neemt de rechtspersoon op grond van artikel 2:390 lid 1 BW een herwaarderingsreserve op. Volgens lid 3 van dit artikel is de herwaarderingsreserve niet hoger dan het verschil tussen de boekwaarde op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs en de boekwaarde op basis van de gehanteerde reële waarde van de activa. Bij het bepalen van de boekwaarde op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs wordt aanbevolen rekening te houden met de cumulatieve afschrijvingen en waardeverminderingen onder toepassing van het kostprijsmodel.
Een aanvaardbaar alternatief is uitgaan van de initiële verkrijgings- of vervaardigingsprijs, zonder rekening te houden met enige afschrijving of waardevermindering. In RJ 2015/160.210 staat hierover dat het uitgekeerde interim-dividend overeenkomstig alinea 209 in mindering moet worden gebracht op het agio of de 'Overige reserves' als de balans wordt opgemaakt vóór winstbestemming, ook als dit leidt tot negatieve reserves. In RJ 2015/240 (Eigen vermogen) staat in alinea 403 over de financiële relatie met de aandeelhouders van de rechtspersoon dat alle vermogensmutaties, die samenhangen met de financiële relatie van de rechtspersoon met zijn aandeelhouders en leden, als zodanig rechtstreeks in het eigen vermogen moeten worden verantwoord. Als voorbeelden van zulke mutaties worden genoemd:
- vermogensvermeerdering al dan niet door plaatsing van aandelen, aanzuivering van verliezen (waaronder de kwijtschelding van schulden) of verkoop van eigen aandelen;
- vermogensvermindering door inkoop van of terugbetaling op aandelen;
- vermogensvermeerdering of -vermindering als gevolg van de omrekening van het aandelenkapitaal in een jaarrekening die in een vreemde geldeenheid is opgemaakt;
- mutaties binnen het eigen vermogen als gevolg van afstempeling van aandelen;
- dividenduitkering ten laste van de vrije reserves.
Volgens RJ 2015/240.234 zijn overige reserves alle reserves, die geen wettelijke reserves of statutaire reserves zijn. 'Overige reserves' zijn vrij uitkeerbaar aan de aandeelhouders.
In RJ 2015/240.235 staat dat:
- een geaccumuleerd verlies over vorige boekjaren op de post onverdeelde winst of op de 'Overige reserves' in mindering moet worden gebracht;
- wanneer het verlies in het boekjaar hoger is dan het bedrag van de 'Overige reserves' en onverdeelde winst, het verschil ten laste van de 'Overige reserves' moet worden gebracht;
- de 'Overige reserves' hierdoor een negatief bedrag laten zien.
In RJ 2015/420 (Winstbestemming, verwerking verlies) staat in alinea 101 dat:
- volgens artikel 2:362 lid 2 BW in de balans het vermogen mag worden weergegeven met inachtneming van de bestemming van de winst, de verwerking van het verlies, of het voorstel daartoe;
- wordt aanbevolen de bestemming van het resultaat niet te verwerken in de jaarrekening als de bestemming van de winst of de verwerking van het verlies wordt vastgesteld na balansdatum en er nog geen verplichting is conform de bepalingen van het Stramien;
- het dan is toegestaan het voorgestelde dividend als verplichting op te nemen;
- in de balans wel de mutaties moeten worden verwerkt die op grond van wettelijke en statutaire bepalingen in de reserves behoren te staan;
- de dotaties aan deze reserves in de balans zichtbaar in mindering moeten worden gebracht op het resultaat na belastingen van het boekjaar als die reserves worden gevormd uit de winstbestemming;
- daarbij het saldo moeten worden aangeduid als onverdeelde winst;
- het voorstel voor de bestemming van de vrijval wordt opgenomen in de toelichting voor zover dat nodig is voor het vereiste inzicht (zie alinea 231 van hoofdstuk 240 Eigen vermogen).
Over het voorstel resultaatbestemming staat in de toelichting op de balans respectievelijk de jaarrekening 2016 en de jaarrekening 2017 van het fonds dat:
- in het boekjaar 2016 een netto winst na belastingen is gerealiseerd van 245.607 euro;
- een bedrag van 252.410 euro is toegevoegd aan de herwaarderingsreserve;
- de directie voorstelt het resterende bedrag van minus 6.803 euro ten laste te boeken van de 'Overige reserves';
- dit voorstel nog niet in de jaarrekening is verwerkt;
- als interim-dividend over 2016 inmiddels 346.825 euro is uitgekeerd;
- de directie daarom voorstelt geen slotdividend over 2016 uit te keren;
- in boekjaar 2017 een netto winst na belastingen van 969.917 euro is gerealiseerd;
- een bedrag van 1.055.215 euro is toegevoegd aan de herwaarderingsreserve;
- de directie voorstelt het resterende bedrag van minus -85.298 euro ten laste te boeken van de 'Overige reserves';
- dit voorstel nog niet in de jaarrekening is verwerkt.
De accountant voert aan dat:
- de beheerder onder de noemer van dividend (ook) geprognosticeerde winst aan de participanten uitkeerde;
- de fondsvoorwaarden dit toestonden;
- deze uitkeringen ten laste van de reserves zijn gebracht;
- dit in de jaarrekeningen 2016 en 2017 zichtbaar is door een negatief saldo van de post 'Overige reserves' in de balans voor resultaatsbestemming;
- dividenduitkeringen in de jaarrekeningen weergeven ten laste van de 'Overige reserves' conform alinea 403 van RJ 240 is toegestaan;
- de dividenduitkeringen niet op de herwaarderingsreserve in mindering zijn gebracht;
- de herwaarderingsreserve ieder jaar is gewaardeerd en in de jaarrekening is opgenomen;
- de dividenduitkeringen in de jaarrekeningen niet ten laste zijn gebracht van het gestorte kapitaal, omdat de participanten van het fonds, na de dividenduitkeringen, nog steeds recht hebben op een rendementspercentage over het oorspronkelijk gestorte kapitaal;
- de waarde per participatie is gedaald door nog niet behaalde rendementen te betalen;
- dit in de jaarrekeningen is weergegeven door de intrinsieke waarde per participatie te vermelden en deze in de toelichting toe te lichten.
Het college volgt deze uitleg, die de potentiële beleggers niet hebben bestreden. De accountant mocht ermee instemmen dat de dividenduitkeringen ten laste van de 'Overige reserves' werden gebracht. Deze verwerkingswijze stemt overeen met de vetgedrukte passage in RJ 160/210.
De potentiële beleggers hebben niet onderbouwd dat het fonds voorwendt dat waardestijgingen gerealiseerde winst zijn. De jaarrekeningen 2016 en 2017 maken voldoende inzichtelijk hoe de waardestijgingen zijn verwerkt. De presentatie van de waardeveranderingen in deze jaarrekeningen is volgens het college weliswaar niet helemaal in overeenstemming met artikel 104 lid 2 van de Gedelegeerde verordening 231/2013. Maar de gekozen presentatie volgens model S van het Besluit modellen jaarrekening de gebruiker echter voldoende inzicht.
Verder hebben de potentiële beleggers niet duidelijk gemaakt waarom de waardestijging van de woningenportefeuille geen winst op papier zou mogen zijn. Zo lang de portefeuille niet te gelde wordt gemaakt, staat daar uiteraard nog geen kasstroom tegenover.
Uitkeringen
De potentiële beleggers vinden dat bij de uitkeringen aan participanten in strijd is gehandeld met artikel 20 van de fondsvoorwaarden en artikel 3 lid 1 aanhef en onder G van de statuten van de bewaarder.
Volgens het college is niet in strijd gehandeld met de fondsvoorwaarden en de statuten. Artikel 20 van de fondsvoorwaarden laat toe dat de dividenduitkering meer omvat dan uitsluitend winst in de zin die de potentiële beleggers bedoelen. Het is een te beperkte uitleg van de fondsvoorwaarden en de statuten en een onjuiste opvatting over de taakverdeling tussen beheerder en de bewaarstichting om te stellen dat alleen voor uitkering vatbare winst mag worden uitgekeerd, maar geen herwaarderingswinst mag worden uitbetaald en ook geen kapitaal mag worden terugbetaald wanneer het fonds niet in liquidatie is.
Uit de statuten en de fondsvoorwaarden blijkt dat de beheerder en de bewaarstichting gescheiden taken hebben. De beheerder neemt de voor het beheer van het fonds dienstige beslissingen en de bewaarder heeft de taak deze beslissingen uit te voeren. Volgens artikel 20 van de fondsvoorwaarden beslist de beheerder of en hoeveel dividend aan de participanten wordt uitgekeerd en waaruit dit dividend is samengesteld. Hiervoor heeft hij geen toestemming van de stichting nodig. Vervolgens is het aan de stichting om het dividend uit te betalen.
Deze taakverdeling blijkt ook uit artikel 22 lid 2 van de fondsvoorwaarden, waarin een regeling staat voor het geval het fonds in liquidatie is. De beheerder is in die situatie de vereffenaar. Met het teruggeven naar rato van ieders inbreng, wordt iets anders bedoeld dan dividend uitkeren aan de participanten. Ook die beslissing is overigens voorbehouden aan de beheerder en niet aan de stichting.
Maatregel
Waarschuwing.
De potentiële beleggers zijn het er niet mee eens dat de Accountantskamer bij de waarschuwing heeft meegewogen dat de tekortkomingen een relatief beperkte invloed hebben gehad op de jaarrekening. Voor de beoogde gebruikers van de jaarrekening - te weten: beleggende consumenten die belangstelling hebben om in het fonds te participeren - is de invloed juist groot. Het college is het met de Accountantskamer eens dat de tekortkomingen die de accountant had moeten adresseren, slechts een geringe invloed hadden op het inzicht dat het BW voorschrijft. Het is niet aannemelijk dat zij een meer dan een relatief beperkte weerslag hadden op de gebruikers van de jaarrekeningen. De maatregel van waarschuwing is in dit geval dus passend en geboden.
Annotatie Lex van Almelo
Een fonds voor gemene rekening investeert in Nederlands vastgoed en keert zijn participanten jaarlijks 7 procent uit aan 'dividend'. Een registeraccountant keurt de jaarrekeningen 2016 en 2017 goed. Twee potentiële beleggers voelen zich misleid door de jaarrekeningen en klagen er bij de Accountantskamer over dat de accountant zonder voorbehoud of nadere uitleg een goedkeurende verklaring heeft afgegeven bij de jaarrekeningen 2016 en 2017, waarin diverse gebreken staan. De Accountantskamer vindt dat de accountant de jaarrekeningen niet had mogen goedkeuren, omdat een wettelijke reserve voor geactiveerde fondskosten ontbreekt (terwijl artikel 2:365 lid 2 BW die voorschrijft), terwijl de jaarrekeningen ook een gespecificeerd overzicht van de (on)gerealiseerde winsten c.q. verliezen uit beleggingen ontberen.
In hoger beroep verklaart de accountant dat hij de materialiteitsgrens voor de geactiveerde fondskosten in de jaarrekening 2016 had gesteld op 2 tot 2,5 procent van het balanstotaal. Maar in dat boekjaar maken deze kosten 3,1 procent van het balanstotaal uit. Gebrek aan materialiteit is dus geen reden om van de wettelijke reserveverplichting af te zien. In een wat langdradig college over verslaggevingsvoorschriften legt het college de vinger ook op andere tekortkomingen.
Zo heeft de beheerder zich niet gehouden aan de transparantievoorschriften voor alternatieve beleggingsinstellingen uit artikel 104 lid 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 231/2013.
In de toelichting op de jaarrekening is niet uiteengezet hoe de gerealiseerde en ongerealiseerde resultaten zijn bepaald. Het is niet voldoende dat deze informatie 'te herleiden' is uit de jaarrekeningen.
Omdat de klagers vinden dat de Accountantskamer het begrip 'dividend' verkeerd heeft uitgelegd (volgens hen mag alleen gerealiseerde winst worden uitgekeerd) gaat het college ook hier uitgebreid op in. Het komt erop neer dat in dit geval bij een dividenduitkering ook geprognosticeerde winst mag worden uitbetaald en de uitkering aan de participanten een samenstel van winst en uitkeringen ten laste van reserves kan zijn. De gebruikers van de jaarrekeningen zijn niet misleid of op het verkeerde been gezet en de accountant hoefde daarom geen voorbehoud te maken of nadere uitleg te geven in zijn accountantsverklaringen.
