Informatie aan erfgenaam ten onrechte geweigerd
Een registeraccountant weigert een erfgenaam, die als opvolger van een dga is aangesteld, ten onrechte jaarrekeningen en aangiften te verstrekken.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 24/4284 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 04 juli 2025
- Oordeel:
- deels gegrond
- Maatregel:
- berisping
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2025:53
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Drie dga's hebben via hun persoonlijke holding ieder een derde van de aandelen in twee werkmaatschappijen. Als één dga in maart 2022 overlijdt, worden zijn ouders en zijn broer de erfgenamen. De broer is bevoegd om de nalatenschap te vereffenen en te beheren.
Een registeraccountant verzorgt vanaf 2014 in opdracht van de later overleden dga administratieve diensten en ib- en vpb-aangiften en stelt de jaarrekeningen samen van diens holding en de twee werkmaatschappijen. De accountant en een kantoorgenoot overleggen na het overlijden met de broer van de overledene over de concept-jaarrekening 2020 van de persoonlijke holding en de ib- en vpb-aangiften 2020. De broer schrijft daarna aan de accountant dat:
- het in belang van de persoonlijke holding en de Belastingdienst is om boetes te vermijden;
- het dus het beste lijkt de openstaande aangifte 2020 te doen binnen de vereiste termijn;
- hij dit formeel nog niet in gang kan zetten, omdat hij nog steeds wacht op de verklaring van erfrecht;
- die verklaring op zich laat wachten door vertragingen bij de kantonrechter in Amsterdam;
- hij de accountant informeel wil vragen om wel alvast de jaaropgave 2020 naar de Belastingdienst te sturen;
- hij dit ook heeft afgestemd met zijn ouders.
Een paar weken later wordt de broer met terugwerkende kracht tot 9 maart 2022 in het handelsregister ingeschreven als bestuurder van de persoonlijke holding. De accountant dient de vpb-aangifte 2020 van de holding en de ib-aangifte 2020 van de overleden dga in bij de Belastingdienst. In november 2022 stuurt de accountant de concept-jaarrekening 2021 van de persoonlijke holding naar de broer en bespreekt die met hem. Tijdens dit overleg komen de geldstromen tussen de persoonlijke holding en de eerste werkmaatschappij in 2021 aan de orde.
In januari 2023 vraagt de broer aan de accountant en zijn kantoorgenoot om de jaarrekeningen van de persoonlijke holding vanaf het begin tot en met 2019 toe te sturen, samen met de jaarrekeningen van de eerste werkmaatschappij vanaf 2013 tot en met 2018 en de jaarrekeningen van de tweede werkmaatschappij vanaf het begin tot en met 2018.
De accountant stuurt een mail; daarin staat onder meer dat:
- hij de accountant is van zowel de persoonlijke holding als van de twee werkmaatschappijen;
- hij bij hun jaarrekeningen alleen een samenstellingsverklaring afgeeft;
- hij verdere informatie over de vennootschappen alleen en op uitdrukkelijk verzoek van het bestuur van de vennootschap verstrekt;
- de broer dus bij het bestuur van de werkmaatschappijen moet zijn;
- dit bestuur op het moment van overlijden bestond uit de twee andere dga's via hun personal holdings;
- de bestuursfunctie van zijn vader door het overlijden automatisch vervalt, ter bescherming van de vennootschappen;
- de accountant dus geen partij is bij het verstrekken van informatie;
- de accountant het buitengewoon ongemakkelijk vindt dat de broer druk uitoefent op de accountant om stukken te krijgen die hij niet mag verstrekken;
- de accountant onpartijdig wil blijven;
- de accountant wel een kleine bijdrage kan leveren door enige duiding te geven, zoals deze toelichtende e-mail.
Aan deze e-mail is een eerdere e-mail van de broer aan de accountant gehecht, waarin onder andere staat dat:
- het voor de broer heel belangrijk is om zo spoedig mogelijk de gevraagde stukken te krijgen;
- hij er al een week op wacht;
- dit volgens de broer niet nodig is;
- de broer die informatie gewoon kan opvragen gezien zijn rol als bestuurder van de persoonlijke holding en als gezamenlijk bevoegd bestuurder van de werkmaatschappijen;
- de accountant hem deze stukken niet mag onthouden.
Een maand later beëindigt de broer de opdracht aan de accountant. De andere dga's eisen in kort geding dat de persoonlijke holding van de overleden dga haar aandelen in de eerste werkmaatschappij aan hen zal overdragen. De voorzieningenrechter wijst deze vordering in april 2023 toe, waarna de holding in het handelsregister wordt uitgeschreven als bestuurder van deze werkmaatschappij.
De broer neemt voor de persoonlijke holding een administratiekantoor en financieel-adviesbureau in de arm en schakelt voor de fiscale zaken een fiscaaljurist in. Deze dienstverleners verzoeken de accountant in 2023 herhaaldelijk om afgifte van stukken en om een antwoord op vragen. In juli 2023 verzoekt de accountant de Belastingdienst om een nadere voorlopige vpb-aanslag 2020 op te leggen voor de persoonlijke holding van de overledene. Nadat hij in april 2022 de eerste concept-jaarrekening 2020 had samengesteld, stelt hij in augustus 2023 achtereenvolgens vier concept-jaarrekeningen 2020 van de persoonlijke holding samen.
De erfgenamen van de overleden dga dienen een klacht tegen de registeraccountant in bij de Accountantskamer.
Klacht
De accountant heeft:
- onvoldoende gewezen op risico's bij indiening van een mogelijk onjuiste of onvolledige aangifte en heeft niet gewezen op nog noodzakelijke wijzigingen in de aangifte en evenmin op tijd gezorgd voor de wijzigingen in de aangifte;
- op meerdere momenten onvoldoende informatie verstrekt en zich alleen bereid getoond tijdens een fysieke ontmoeting toelichting te verstrekken;
- onjuiste standpunten ingenomen en gecommuniceerd over de rol en functie van de persoonlijke holding als bestuurder van de werkmaatschappij;
- niet vlot en volledig meegewerkt aan de dossieroverdracht aan de opvolgend accountant en fiscalist;
- onjuiste boekingen opgenomen in jaarrekeningen en aangiften van de persoonlijke holding en mogelijk ook in die van de eerste werkmaatschappij;
- jaarrekeningen en aangiften opgesteld die niet op elkaar aansloten en naar eigen goeddunken onjuiste correcties doorgevoerd;
- na de beëindiging van de opdracht aangiften loonheffing ingediend;
- de jaarrekening 2020 en verschillende aangiften 2020 niet op tijd opgesteld;
- partij gekozen voor de twee andere aandeelhouders met wie een geschil was ontstaan;
- correspondentie tussen de persoonlijke holding en hemzelf gedeeld met de twee andere aandeelhouders met wie een geschil was ontstaan.
Oordeel
De klachtonderdelen 5, 6 en 7 zijn gegrond, klachtonderdeel 2 deels gegrond en de rest van de klacht ongegrond. De samenvatting beperkt zich tot de meest relevante klachtonderdelen en overwegingen.
Ad 1 Risico's aangiften vpb en ib 2020
De accountant heeft deze aangiften ingediend om boetes te voorkomen. Zijn kantoorgenoot en hij hebben met de broer overlegd over de concept-jaarrekening 2020 van de persoonlijke holding en de concept-aangifte ib 2020. Uit de e-mail van de broer aan de accountants blijkt dat hij ermee instemde. De jaarrekening 2020 was een concept-jaarrekening en de broer had redelijkerwijs kunnen begrijpen dat er mogelijk nog wijzigingen aangebracht moesten worden in zowel de jaarrekening als in de daarop gebaseerde vpb-aangifte. Mede aan de hand van de handgeschreven gespreksnotities heeft de accountant gesteld dat er nog vraagpunten en onduidelijkheden bestonden, zoals de waarde van de voorraden en de hoogte van de management fee. De klagers hebben dit niet tegengesproken.
Het indienen van een aangifte op basis van voorlopige cijfers - in de praktijk vaak aangeduid als een voorlopige aangifte - om boetes wegens te late indiening te voorkomen, is niet ongebruikelijk en evenmin verboden. Zolang er geen definitieve aanslag is opgelegd, kan de al ingediende aangifte nog worden aangevuld door de belastinginspecteur te voorzien van nadere informatie om de ingediende aangifte te corrigeren. Voorwaarde hierbij is wel dat met de voorlopige aangifte niet wordt geprobeerd te weinig belasting te laten heffen, want dan kunnen er (fiscale) boetes worden opgelegd of dreigt strafbaarheid op grond van artikel 69 van de Awr.
Ad 2 Onvoldoende informatie verstrekt
De klagers verwijten de accountant dat hij de meest recente ib-aangifte en de jaarrekening 2019 van de holding had moeten afgeven aan de broer toen die daarom vroeg. Volgens de Accountantskamer was er geen geldige reden om de gevraagde stukken niet te verstrekken. De broer was erfgenaam van de dga, medevereffenaar in diens nalatenschap en sinds 29 juli 2022 met terugwerkende kracht tot 9 maart 2022 bestuurder van de persoonlijke holding.
De accountant wist dat of kon dat weten. Hij had de meest recente ib-aangifte en de jaarrekening 2019 van de holding dus behoren af te geven toen de broer hem daarom eind november 2022 vroeg.
Verder heeft de kantoorgenoot van de accountant begin 2023 ten onrechte geweigerd de jaarrekeningen van de holding tot en met 2019, van de eerste werkmaatschappij tot en met 2018 en van de tweede werkmaatschappij tot en met 2018 te verstrekken aan de broer. De weigering om de jaarrekeningen van de holding te verstrekken is onjuist, omdat de broer, zoals gezegd, bestuurder was en de accountant dit had kunnen vaststellen door het handelsregister te raadplegen.
De weigering om jaarrekening van de werkmaatschappij te verstrekken, is tuchtrechtelijk niet verwijtbaar. De twee resterende dga's waren bestuurder van deze vennootschap en zonder hun toestemming mocht de accountant geen jaarrekeningen van deze bv verstrekken. Gezien de gespannen verhoudingen tussen die bestuurders en de broer vindt de Accountantskamer het begrijpelijk dat de accountant voorzichtig was.
Het klachtonderdeel is gegrond voor wat de aanvankelijke weigering de jaarrekeningen en de meest recente ib-aangifte betreft. De accountant heeft hiermee het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden. De accountant is later op de aanvankelijke weigering teruggekomen, waardoor dit minder meetelt voor de zwaarte van de maatregel.
Ad 5 Onjuiste boekingen
Volgens de klagers heeft de accountant in de administratie van de holding enkele ontvangsten uit de eerste werkmaatschappij onjuist verwerkt:
- 23/09/20 € 20.000 'Div 2019 deel 1 nog 55k'
- 10/11/20 € 15.000 '2019 div deel 2'
- 28/05/21 € 36.300 '2021-01 conform afspraak'
- 20/01/22 € 36.300 '2022-01'
De accountant heeft de eerste twee ontvangsten aanvankelijk geboekt als aflossing lening, waarna de stand van de vordering van de holding op de werkmaatschappij in de jaarrekening 2020 van de holding 77.500 euro bedroeg. Volgens de accountant zijn beide betalingen ook als aflossingen verwerkt in de jaarrekening 2020 van de werkmaatschappij en is die jaarrekening nog in aanwezigheid van de later overleden dga vastgesteld. De betalingen zijn dus correct verwerkt als aflossing lening.
In juni 2023 mailt de accountant aan de opvolger dat er bij de holding een correctieboeking is gemaakt van 35.000 euro, omdat de betalingen ten onrechte waren afgeboekt van de lening en dat de stand van de lening na deze correctie 112.500 euro bedraagt. In de vierde concept-jaarrekening 2020 van de holding, die de accountant in de loop van augustus 2023 heeft samengesteld, heeft hij deze stand van de lening verwerkt.
De Accountantskamer stelt vast dat de accountant geen notulen heeft overgelegd van de aandeelhoudersvergadering, waarin de jaarrekening 2020 van de eerste werkmaatschappij zou zijn vastgesteld. Hij heeft ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt dat:
- de later overleden dga als indirect aandeelhouder van de werkmaatschappij had ingestemd met de verwerking van de beide betalingen als aflossing;
- hij de aard van deze betalingen heeft besproken met de later overleden dga.
Uit zijn verklaring op de zitting volgt dat hij is afgegaan op de mededelingen van één van de bestuurders van de eerste werkmaatschappij. Volgens de Accountantskamer wijzen de omschrijvingen 'div' en 'div' op betalingen van dividend. Gezien de omschrijvingen had de accountant zich er op grond van Standaard 4410.32 bij het samenstellen van de jaarrekening 2020 van bewust moeten zijn dat de informatie van de andere dga niet compleet, niet nauwkeurig of anderszins onbevredigend was. Na de benoeming van de broer tot opvolgend bestuurder van de holding had hij dit onder de aandacht moeten brengen. De accountant heeft dit niet gedaan en de tegenstelling tussen de informatie van de dga en de omschrijving bij de betalingen dit ook niet conform Standaard 4410.38 vastgelegd als significante aangelegenheid.
Wat de betalingen 3 en 4 betreft is het verwijt dat de accountant steeds 36.300 euro aan de holding als aflossing op de lening aan de werkmaatschappij heeft geboekt, terwijl het gaat om managementvergoedingen. De Accountantskamer stelt vast dat de later overleden dga op 7 januari 2022 onder meer heeft gemaild aan de accountant dat:
- hij wat informatie stuurt over de in- en uitgaven van 2021;
- alle facturen van zijn inkomsten zijn bijgevoegd;
- zijn inkomsten uit de werkmaatschappij 60.000 euro bedragen, benevens "wat verkoop meubels naar buitenland".
De dga meende in 2021 van de werkmaatschappij dus 60.000 euro aan management fee te goed te hebben en heeft dat met toezending van facturen laten weten aan de accountant. De accountant heeft begin 2022 btw-aangifte van 60.000 euro over het vierde kwartaal 2021 gedaan. Dat is precies het bedrag van de management fee dat de later overleden dga noemt in zijn e-mail. In het licht van deze e-mail had de accountant dit onder de aandacht moeten brengen bij de bestuurder van de werkmaatschappij en de uitkomst ervan moeten opnemen in zijn opdrachtdocumentatie (Standaard 4410.38).
Het verweer van de accountant dat hem het verschil tussen de informatie van de bestuurder en de later overleden dga niet is opgevallen pleit hem niet vrij, mede omdat de btw-aangifte Q4 in januari 2022 is opgesteld en de e-mail van de later overleden dga vrijwel van hetzelfde moment is. De accountant heeft in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Ad 6 Verschillen genegeerd
Volgens de klagers is medio 2023 gebleken dat de ingediende vpb-aangifte 2020 van de holding niet aansloot op haar concept-jaarrekening 2020. Bij de post eigen vermogen is het verschil 40.653 euro, verder waren er verschillen bij de deelnemingsvrijstelling en andere kosten en sloot de aangifte bij de investeringsaftrek niet aan op een eerdere voorlopige aangifte.
De accountant heeft deze vier verschillen niet bestreden.
Volgens de Accountantskamer betekenen verschillen in het algemeen gesproken tussen een vpb-aangifte en een jaarrekening niet per se dat een van beide onjuist is. De vpb-aangifte wordt op de fiscale grondslag opgesteld en een jaarrekening op een (soms van de fiscale grondslag afwijkende) commerciële grondslag. Een verschil wordt bijvoorbeeld veroorzaakt doordat dat de waarde van onroerend goed in de aangifte anders is opgenomen dan in de (op een andere, commerciële grondslag) opgestelde jaarrekening. Hetzelfde geldt voor ontvangen dividend dat commercieel wordt meegenomen, maar fiscaal kan zijn vrijgesteld (op grond van de deelnemingsvrijstelling). In dat geval zal ook het eigen vermogen onderling afwijkend zijn.
In dit geval is de concept-jaarrekening 2020 opgesteld in overeenstemming met boek 2 titel 9 BW en de RJk. Bij het opstellen van de fiscale aangifte kan daarvan op goede gronden zijn afgeweken. Maar daarvoor moet dan wel een onderbouwing zijn, in de vorm van een brugstaat 'verschillen fiscaal-commercieel'. De accountant heeft voor de genoemde vier verschillen echter geen enkele verklaring gegeven. Zijn stelling dat hij nog niet alle informatie had, kan verklaren dat hij in april 2022 een concept-jaarrekening heeft samengesteld. Dit kan echter niet de verschillen verklaren tussen die concept-jaarrekening en de vpb-aangifte 2020 van juli 2022.
Op de zitting heeft de accountant gezegd dat hij niet op de hoogte was van de verschillen en dat hij anders had gehandeld als hij dat wel was geweest. Hij had bekend moeten zijn met de verschillen en had inderdaad adequaat moeten handelen. Hij heeft in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid.
Ad 7 Aangifte na beëindiging opdracht
Vaststaat dat de accountant na het beëindigen van de opdrachtrelatie in februari 2023 nog tot en met 10 augustus 2023 aangiften loonheffing heeft ingediend voor de holding. Hij heeft toegegeven dat dit onjuist was, en gezegd dat dit komt omdat de beëindiging van de opdrachtrelatie nog niet was ingevoerd in het geautomatiseerde aangifteproces van zijn kantoor. De Accountantskamer vindt dit geen geldig excuus.
Ad 10 Geen vertrouwelijke gegevens gedeeld
Op 17 januari 2023 heeft de accountant een e-mail gestuurd aan zowel de broer als de andere bestuurders van de werkmaatschappijen. Hierbij heeft hij niet in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid, omdat de e-mails geen gegevens of inlichtingen bevatten, waarvan betrokkene het vertrouwelijke karakter kende of redelijkerwijs moest vermoeden (artikel 16 van de VGBA).
Maatregel
Berisping, want de accountant heeft meerdere keren het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid geschonden.
Annotatie Lex van Almelo
Twee werkmaatschappijen hebben de persoonlijke holdings van drie dga's als bestuurder. Als één van de bestuurders overlijdt, neemt zijn broer als één van de erfgenamen diens taken over. De broer wordt met terugwerkende kracht benoemd tot bestuurder van de persoonlijke holding van de overleden dga. Een paar maanden later bepaalt de voorzieningenrechter dat die holding geen bestuurder meer is van de werkmaatschappijen. Het leidt tot spanningen tussen de broer en de andere dga's en tussen de erfgenamen en de huisaccountant.
Weigering stukken
De klacht van de erfgenamen tegen de huisaccountant spitst zich toe op het samenstellen van de jaarrekeningen en op de fiscale werkzaamheden voor de persoonlijke holding van de overledene en de twee werkmaatschappijen. De accountant weigert de broer desgevraagd de meest recente ib-aangifte en de jaarrekening 2019 van de holding te verstrekken. De weigering is niet terecht, omdat de broer erfgenaam is van de dga, medevereffenaar in diens nalatenschap en met terugwerkende kracht is benoemd tot bestuurder van de persoonlijke holding. Om dezelfde reden had een kantoorgenoot van de accountant de erfgenamen ook de andere jaarrekeningen van de holding moeten verstrekken en de meest recente ib-aangifte. De jaarrekening van de werkmaatschappijen hoefde de accountant niet te verstrekken; dat mocht hij alleen met toestemming van de twee overige dga's, die bestuurder waren van deze vennootschappen.
Foutief geboekt
De accountant heeft management fees ad 35.000 euro, die de eerste werkmaatschappij betaalde aan de holding van de (later overleden) dga, verwerkt als aflossing van een lening. De accountant is daarbij puur afgegaan op de informatie die één van de bestuurders van de werkmaatschappij hem gaf. Gezien de omschrijving 'div' lijkt het echter te gaan om betaling dividend. Op grond van Standaard 4410.32 had de accountant moeten zien dat de informatie van de andere dga niet compleet, niet nauwkeurig of anderszins onbevredigend was. Het verschil tussen de informatie van de bestuurder en de omschrijving is een significante aangelegenheid, die de accountant had moeten voorleggen aan het management en de afloop had moeten vastleggen in het dossier. Verder heeft de accountant in de jaren daarna steeds 36.300 euro geboekt als aflossing op de lening aan de werkmaatschappij, terwijl het ook hier gaat om managementvergoedingen. De accountant had dit moeten weten. De dga had de accountant nog voor zijn overlijden bericht dat hij als dga in 2021 nog 60.000 euro aan management fee te goed had van de werkmaatschappij. Hij heeft de facturen daarvan meegestuurd en de accountant heeft hierover begin 2022 btw-aangifte gedaan.
Onverklaarde verschillen
Slordig is ook dat een ingediende vpb-aangifte op vier punten niet aansloot op de concept-jaarrekening: de post eigen vermogen (verschil 40.653 euro), de deelnemingsvrijstelling, andere kosten en de investeringsaftrek. Bij het opstellen van de fiscale aangifte kun je op goede gronden afwijken van de (concept-)jaarrekening. Maar het verschil tussen de fiscale en de commerciële versie moet dan wel worden onderbouwd. In dit geval heeft de accountant geen enkele verklaring gegeven voor de vier verschillen.
Automatische aangifte
Opmerkelijk is tenslotte nog dat de accountant tot een half jaar na afloop van zijn opdracht aangiften loonheffing is blijven indienen. Hiervoor heeft hij wél een verklaring: de beëindiging van de opdracht was nog niet ingevoerd in het geautomatiseerde aangifteproces van zijn kantoor. De tuchtrechter vindt dat geen excuus. En terecht, anders gaan accountants straks AI de schuld geven van missers.
