Tuchtrecht

IB-aangifte terecht uit- en afgesteld

Een registeraccountant had onvoldoende gegevens om ib-aangifte te doen voor twee advocaten. Meer dan uitstel aanvragen bij de Belastingdienst kon hij niet doen.

Accountantskamer

Zaaknummers:
24/3768 Wtra AK
Datum uitspraak:
25 juli 2025
Oordeel:
ongegrond
Maatregel:
geen
Status:
beroep aangetekend
Vindplaats:
ECLI:NL:TACAKN:2025:56

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Twee advocaten zetten hun maatschap met ingang van 1 januari 2023 om in een bv. Zij geven een registeraccountant de opdracht de financiële administratie vanaf deze begindatum te verzorgen en onder meer ib-aangifte te doen over zowel 2023 als 2022.

De accountant vraagt de Belastingdienst om uitstel voor de ib-aangifte 2022. Hij heeft van de voormalig boekhouder van de bv gehoord dat over 2022 het kasstelsel is toegepast. In mei 2024 laat de Belastingdienst de accountant weten dat zij er uit praktische overwegingen mee akkoord gaat dat de bv over 2022 respectievelijk 2023 het kasstelsel hanteert. De accountant mailt de advocaten dat hij nu een voorlopige aangifte over 2022 kan indienen op basis van de geschatte winst uit onderneming.

De accountant heeft nog wel vragen over de kostenverdeling tussen de maten over 2022. Voor wat betreft de aangifte over 2023 moet eerst worden bepaald wat de maatschap heeft ingebracht in de bv en wat het inkomen uit overige werkzaamheden is. Een maand later beëindigt de bv de samenwerking met de accountant, die zijn werkzaamheden stop zet.

Kort na de beëindiging neemt een belastingadvieskantoor per e-mail contact op met de accountant. Het kantoor neemt met ingang van 1 juni 2024 de administratieve en fiscale werkzaamheden over en vraagt de accountant enkele stukken aan te leveren. Na een herinnering meldt de accountant aan één van de advocaten dat hij de documenten over de omzetting van de onderneming al heeft aangeleverd en dat de rest volgt zodra de openstaande facturen zijn betaald.

De advocaten dienen een klacht tegen de accountant in bij de Accountantskamer.

Klacht

De accountant heeft:

  1. verzuimd om voor beide advocaten (tijdig) voorlopige aangiften inkomstenbelasting en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over 2022 en 2023 te doen, met als gevolg dat zij belastingrente moeten betalen;
  1. de opgevraagde stukken niet verstrekt en onterecht een beroep gedaan op het retentierecht.

Oordeel

De klacht is ongegrond.

Ontvankelijkheid

De accountant meent dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat vanwege een verschil tussen het klachtenformulier en het later ingediende klaagschrift onduidelijk is of de klacht alleen is ingediend namens de bv of ook door de twee advocaten. Voor de Accountantskamer staat vast dat de klacht mede is ingediend door de advocaten, omdat de twee expliciet als medeklagers zijn vermeld in het klaagschrift.

Verder wijst de accountant op artikel 8 van het procesreglement van de Accountantskamer en het ontbreken van de woonadressen, e-mailadressen en mobiele telefoonnummers van de klagers, die ook niet de datum vermelden waarop zij het beklaagde handelen en/of nalaten van de accountant hebben geconstateerd. De Accountantskamer geeft aan dat artikel 8 van het procesreglement bedoeld is om een efficiënte behandeling van klachten mogelijk te maken, niet om extra ontvankelijkheidsdrempels op te werpen.

Verder meent de accountant dat in het klaagschrift (in strijd met artikel 22 lid 3 van de Wtra) niet staat of de klacht is voorgelegd aan het kantoor van de accountant of aan een klachten- of geschillencommissie waarbij het kantoor is aangesloten. De Accountantskamer wijst erop de advocaten er op het antwoordformulier op wijzen dat zij geen interne klacht hebben ingediend "omdat pogingen om tot een oplossing te komen geen resultaat hebben gehad en wij van mening zijn dat een passende maatregel" nodig is. Daarmee is voldaan aan de Wtra.

Ad 1 Geen aangiften

De accountant heeft de ib-aangiften over 2022 en 2023 niet ingediend. De vraag is of hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt en het antwoord is: nee.

Het tijdig doen van aangifte is in beginsel de verantwoordelijkheid van de klant. Aanvankelijk had de accountant niet de opdracht de ib-aangifte te doen over 2022. Pas in april 2023 hebben de advocaten hem gevraagd ook die aangiften te verzorgen. De Accountantskamer vindt dat de accountant voldoende heeft onderbouwd dat er toen te veel onzekerheden waren om vóór 1 mei 2023 de (voorlopige) ib-aangiften 2022 te kunnen indienen. Er waren op dat moment onvoldoende financiële gegevens beschikbaar om op verantwoorde wijze die aangiften op te stellen en in te dienen en dat de accountant toen geen deugdelijke schatting kon maken van de inkomsten over 2022. Door uitstel aan te vragen bij de Belastingdienst heeft hij gedaan wat op dat moment van hem mocht worden verwacht.

In de loop van 2023 heeft de voormalige boekhouder van de bv hem nadere gegevens gestuurd over de administratie van de bv in 2022. De accountant zag toen dat de bv in strijd met de wettelijke bepalingen het kasstelsel had toegepast. Verder waren niet alleen de cijfers over 2022 onduidelijk, maar de verdeling van de kosten tussen de advocaten ook. Daarom en omdat de Belastingdienst pas in mei 2024 heeft ingestemd met toepassing van het kasstelsel vindt de Accountantskamer het verdedigbaar dat de accountant vóór 31 mei 2024 onvoldoende basis had om een voorlopige aangifte over 2022 in te dienen.

Gezien de korte tijd tussen 31 mei 2024 (de datum waarop een [voorlopige] aangifte moest worden ingediend) en 21 juni 2024 (de dag waarop de opdrachtrelatie werd opgezegd) vindt de Accountantskamer het verdedigbaar dat accountant de ib-aangiften over 2022 nog niet had ingediend.

Voor wat de (voorlopige) ib-aangiften over 2023 betreft, overweegt de Accountantskamer dat ook hierbij sprake was van onduidelijkheid. Zo heeft de accountant de advocaten erop gewezen dat over 2023 de inbreng van de voormalige maatschap moest worden meegenomen. Hij heeft voldoende toegelicht dat een deugdelijke schatting van de inkomsten over 2023 vóór 1 mei 2024 niet mogelijk was. Door ook voor 2023 uitstel aan te vragen bij de Belastingdienst heeft hij gedaan wat op dat moment van hem mocht worden verwacht.

Ad 4 Retentierecht

Een accountant kan in beginsel een beroep doen op het retentierecht als een klant de facturen niet betaalt. De accountant heeft dus het recht om afgifte van de opgevraagde stukken uit te stellen totdat de schuldenaar de openstaande rekening heeft betaald. Uit uitspraken van de Accountantskamer en het College van Beroep voor het bedrijfsleven blijkt dat een bv vanwege de administratie- en bewaarplicht moet kunnen beschikken over de stukken uit haar eigen administratie. Die stukken vallen daarom niet onder het retentierecht. Als de accountant wordt gevraagd die onbewerkte stukken uit de administratie terug te geven, moet de accountant gehoor geven aan zo'n verzoek.

Volgens de accountant heeft hij geen originele stukken achtergehouden, maar alleen stukken die hij heeft vervaardigd en bewerkt. De klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de accountant stukken heeft achtergehouden die níet onder het retentierecht vallen. Verder moet een accountant ook bij het rechtmatig uitoefenen van het retentierecht de betrokken belangen op zorgvuldige wijze tegen elkaar afwegen. Volgens de Accountantskamer heeft de accountant dat in dit geval gedaan. Hij heeft toegelicht dat hij voor het maken van deze stukken derden heeft ingeschakeld en hij in verband daarmee zelf kosten heeft moeten maken. Voor de klagers zijn er geen zwaarwegende problemen ontstaan door het weigeren van de stukken. De uitoefening van het retentierecht is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat de accountant deze stukken na indiening van deze tuchtklacht alsnog heeft verstrekt, maakt niet uit.

Maatregel

Geen.

Annotatie Lex van Almelo

Een registeraccountant verzorgt de financiële administratie en ib/zvw-aangiften voor een advocatenkantoor, dat van een maatschap een bv is geworden. Het kantoor past ten onrechte het kasstelsel toe en de advocaten verzuimen tijdig voldoende gegevens aan te leveren voor een deugdelijke aangifte. De accountant vraagt voor het eerste boekjaar uitstel aan. Meer kan hij niet doen. De advocaten zijn daardoor wel belastingrente verschuldigd. Dat zint hen niet en zij dienen een tuchtklacht in, omdat zij er met een klacht bij het accountantskantoor of de beroepsorganisatie van de accountant niet verwachten uit te komen. Bovendien moet Barbertje hangen*. Ook al omdat de accountant zich wegens de onbetaalde facturen beroept op zijn retentierecht. Zijn handelwijze is correct, vindt de tuchtrechter. Hij had onvoldoende gegevens voor een deugdelijke aangifte en kon niet meer doen dan uitstel aanvragen en toestemming om – in strijd met de wet – het kasstelsel toe te passen. Ook mocht hij, totdat de advocaten zijn facturen betaalden, de stukken achterhouden die hij had vervaardigd en bewerkt. Voordat de accountant daartoe overgaat, moet deze wel een belangenafweging maken. In dit geval had de retentie geen zwaarwegende gevolgen voor de advocaten.

*) Wie het begin van Multatuli's Max Havelaar leest – wat na tachtig jaar onafhankelijkheid van Indonesië zeer aan te bevelen is – leest dat Barbertje moet hangen. Niet vanwege de moord op Barbertje, maar vanwege eigenwaan, nu de verdachte erop wijst dat zij zelf Barbertje is.

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.