Pensioenwetgeving bestreden met tuchtklacht
Een registeraccountant wordt vergeefs aangeklaagd door twee pensioengerechtigden die het niet eens zijn met de nieuwe pensioenwetgeving en de toepassing daarvan door het fonds waarbij zijn aangesloten.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 24/4216 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 11 juli 2025
- Oordeel:
- ongegrond
- Maatregel:
- geen
- Status:
- beroep aangetekend
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2025:54
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een registeraccountant controleert sinds boekjaar 2021 de jaarrekening van een pensioenfonds. De jaarrekening 2023 voorziet hij eind april 2024 van een goedkeurende controleverklaring. Twee pensioengerechtigden stellen in september 2024 acht vragen aan de compliance officer van het accountantskantoor over deze controleverklaring. Het kantoor reageert schriftelijk, maar de pensioengerechtigden zijn niet tevreden met de diepgang van de antwoorden. Zij dienen een tuchtklacht tegen de accountant in bij de Accountantskamer.
Klacht
De accountant heeft een goedkeurende controleverklaring afgegeven terwijl in de jaarrekening 2023 tegenstrijdigheden staan bij:
- de verdeling van de risico's tussen het fonds en de deelnemers/pensioengerechtigden;
- de functie van het vereist eigen vermogen van het fonds;
- de waardering van de voorziening pensioenverplichting op basis van discontinuïteit of liquidatiewaarde.
Oordeel
De klacht is ongegrond.
Vooraf
Het uitgangspunt is dat een accountant een goedkeurende controleverklaring bij een jaarrekening afgeeft wanneer deze met een redelijke mate van zekerheid vaststelt dat de jaarrekening:
- overeenstemt met de geldende wet- en regelgeving; en
- een getrouw beeld geeft van de financiële positie van de entiteit; en
- er geen materiële fouten of onzekerheden zijn die de getrouwheid van de jaarrekening aantasten.
Het bestuur moet de jaarrekening opstellen conform Titel 9 Boek 2 BW en daarbij (op grond van artikel 2:362 lid 1) de normen volgen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. Verder moet de jaarrekening inzicht geven in het vermogen en het resultaat en - voor zover mogelijk - in de solvabiliteit en de liquiditeit.
De Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) zijn bedoeld om de uniformiteit, transparantie en betrouwbaarheid van externe verslaggeving van rechtspersonen en andere juridische entiteiten te bevorderen. Zij zijn geen geschreven wet, maar vormen een belangrijk oriëntatiepunt en gezaghebbende kenbron voor wat in een concreet geval aanvaardbaar is. Wanneer de rechtspersoon deze richtlijnen heeft gevolgd bij het opstellen van de jaarrekening is dat een belangrijke aanwijzing dat:
- het vereiste inzicht bestaat; en
- de rechtspersoon binnen de ruimte is gebleven die zij in redelijkheid heeft in haar keuze voor de waardering van bepaalde posten.
Klachtonderdeel 1 Verdeling van de risico's
De klagers wijzen erop dat in de jaarrekening staat dat de opgebouwde rechten voorwaardelijke verplichtingen zijn van het fonds aan de deelnemers. Daarmee erkent het fonds volgens hen dat het de hoogte van de pensioenuitkeringen niet garandeert. In de jaarrekening wordt dus ten onrechte opgemerkt dat de Voorziening pensioenverplichtingen (VPV) voor risico van het fonds is en het fonds de beleggingsrisico's draagt.
De accountant stelt in zijn verweer dat:
- de pensioenregeling een toegezegde pensioenregeling is;
- er (in lijn met artikel 10 Pensioenwet) sprake is van een uitkeringsovereenkomst;
- op grond van artikel 127 sprake is van financiering op basis van kapitaaldekking;
- dit conform de Pensioenwet leidt tot een pensioenaanspraak, te weten het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd overeengekomen voorwaardelijke toeslagverlening;
- hiervoor in RJ 610 een pensioenverplichting voor risico van het pensioenfonds wordt voorgeschreven, omdat dit kwalificeert als een regeling waarbij het pensioenfonds in belangrijke mate de risico's draagt;
- het fonds in lijn met RJ 610 de VPV en de beleggingen in haar jaarrekening heeft gepresenteerd als balansposten 'voor risico pensioenfonds' en niet als balansposten 'voor risico deelnemers'.
Volgens de Accountantskamer is het pensioen van dit fonds een toegezegde pensioenregeling, oftewel een 'Defined benefit plan'. Het is dus geen pensioenregeling waarbij de beleggingsresultaten de uitkering bepalen en de beleggingsrisico's volledig bij de pensioengerechtigde liggen. De klagers hebben dat ook erkend op de zitting. Vanuit verslaggevingsperspectief (RJ 610.245) is de toegezegde pensioenregeling een regeling waarbij het pensioenfonds in belangrijke mate de risico's draagt. Het fonds heeft in haar jaarrekening vermeld dat de opgebouwde pensioenrechten voorwaardelijke verplichtingen zijn.
De verplichting om uit te keren hangt dus af van externe factoren en gebeurtenissen in de toekomst. Het zijn geen onvoorwaardelijke garanties, maar rechten die pas onder bepaalde omstandigheden opeisbaar worden. De accountant heeft op de zitting voldoende toegelicht hoe hij heeft vastgesteld dat het gaat om een toegezegde pensioenregeling en de risico's daarmee in belangrijke mate voor het fonds zijn. Zo kon hij ook vaststellen de VPV en de beleggingen juist zijn verwerkt conform RJ 610.
Volgens RJ 610.110 en 610.310 stelt het pensioenfonds een staat van baten en lasten op. De accountant heeft bij zijn controle vastgesteld dat de mutaties in de VPV en de beleggingen zijn verwerkt via de staat van baten en lasten. De Accountantskamer is het met de accountant eens dat:
- het fonds de VPV en de beleggingen heeft gepresenteerd voor risico van het fonds (in plaats van voor risico van de deelnemers);
- dit overeenstemt met RJ 610;
- hij geen aanleiding had om zijn goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening 2023 te onthouden.
Klachtonderdeel 2 Eigen vermogen
De klagers vinden dat:
- de specificatie van het eigen vermogen (EV) in de jaarrekening afwijkt van artikel 5 van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (Besluit FTK);
- uit de jaarrekening niet blijkt hoe het fonds de opslag vereist eigen vermogen (VEV) in de premie en in het EV heeft verwerkt.
De accountant voert aan dat:
- in artikel 5 van het Besluit FTK staat dat het EV met name wordt gevormd door enkele nader genoemde vermogensbestanddelen;
- alleen de daar vermelde 'reserves' van toepassing zijn op het fonds;
- het fonds niet beschikt over de andere genoemde vermogensbestanddelen;
- de feitelijk ontvangen premie (inclusief de VEV-opslag) is verantwoord in de staat van baten en lasten;
- de samenstelling van de feitelijke premie en de aansluiting van de feitelijke premiebijdragen met de staat van baten en lasten zijn toegelicht in de jaarrekening (RJ 610.312).
Volgens de Accountantskamer schrijft artikel 131 van de Pensioenwet voor dat een pensioenfonds over een minimaal vereist eigen vermogen beschikt, tenzij:
- een pensioenfonds tot volledige overdracht of onderbrenging is overgegaan; en
- de toezichthouder ermee heeft ingestemd dat het pensioenfonds daarom niet beschikt over een minimaal vereist eigen vermogen.
Deze situatie doet zich bij dit fonds niet voor.
In artikel 5 Besluit FTK staat dat het EV met name wordt gevormd door een aantal nader genoemde vermogensbestanddelen. Alleen de reserves zijn van toepassing op het fonds. Over de overige genoemde vermogensbestanddelen beschikt het fonds niet. De gevormde bestemmingsreserve en algemene reserve zijn in de jaarrekening dan ook in lijn gepresenteerd met RJ 610.235. In de jaarrekening is ook het bedrag inzichtelijk gemaakt dat uit de bestemming van het saldo van baten en lasten is toegevoegd aan deze reserves.
In de staat van baten en lasten wordt de feitelijke premie verantwoord (inclusief VEV-opslag). In lijn met RJ 610.312 zijn de samenstelling van de feitelijke premie en de aansluiting van de feitelijke premiebijdragen met de staat van baten en lasten toegelicht in de jaarrekening. Er zijn geen voorschriften die het fonds verplichten EV-componenten die er niet zijn in de jaarrekening te presenteren.
De accountant heeft in de toelichting en de presentatie van het EV dus geen aanleiding hoeven zien om zijn goedkeurende controleverklaring te onthouden.
Klachtonderdeel 3 Waardering VPV op basis van discontinuïteit of liquidatiewaarde
Volgens de klagers gaat het fonds in de jaarrekening uit van de continuïteitsveronderstelling. De waarde van de VPV is echter berekend met de rentetermijnstructuur van De Nederlandsche Bank en dus op basis van discontinuïteit. Met de DNB-RTS wordt volgens de klagers niet de marktwaarde maar de liquiditeitswaarde van de VPV berekend.
De accountant wijst op RJ 610.248, waarin staat dat het aanvaardbaar wordt geacht om voor de waardering van de VPV de actuele rentetermijnstructuur te hanteren zoals DNB die heeft gepubliceerd, mits die consistent wordt toegepast.
De Accountantskamer stelt vast dat het fonds uitgaat van continuïteit. Volgens het Besluit FTK moet de contante waarde van de technische voorzieningen (de VPV) worden vastgesteld op basis van de contante waarde van de verwachte uitgaande kasstromen die voortvloeien uit de pensioenverplichtingen zoals die zijn opgebouwd tot de datum van de vaststelling (artikel 2 lid 1 Besluit FTK). De contante waarde wordt vastgesteld op basis van een door de DNB gepubliceerde actuele rentetermijnstructuur (RTS, artikel 2 lid 2 Besluit FTK).
In RJ 620.248 staat dat:
- de voorziening pensioenverplichtingen op grond van het inzichtvereiste moet worden gewaardeerd op reële waarde (marktwaarde);
- de reële waarde wordt bepaald op basis van de contante waarde van de beste inschatting van toekomstige kasstromen, die samenhangen met de onvoorwaardelijke pensioenverplichtingen op balansdatum;
- de contante waarde wordt bepaald met gebruikmaking van de marktrente;
- het aanvaardbaar wordt geacht hiervoor de actuele rentetermijnstructuur (RTS) te hanteren zoals DNB die heeft gepubliceerd, mits die consistent wordt toegepast.
De klagers hebben op de zitting erkend dat de DNB-RTS leidend is. Omdat het fonds de VPV heeft gewaardeerd in lijn met het Besluit FTK en de RJ had de accountant geen reden om zijn goedkeurende controleverklaring bij de jaarrekening 2023 te onthouden.
Nawoord
De Accountantskamer merkt op dat uit de klacht naar voren komt dat de klagers moeite hebben met de inhoud van de (gewijzigde) wet- en regelgeving voor pensioenen en de manier waarop het fonds die toepast. De kamer kan echter geen oordeel geven over de (on)juistheid van wet- en regelgeving. In een tuchtprocedure kan alleen worden beoordeeld of een individuele accountant in strijd heeft gehandeld met de wet of de gedrags- en beroepsregels. Daarvan is in dit geval "in het geheel geen sprake".
Maatregel
Geen.
Annotatie Lex van Almelo
Twee pensioengerechtigden zijn het niet eens met de (gewijzigde) wet- en regelgeving voor pensioenen en de manier waarop 'hun' fonds die toepast. Zij richten hun pijlen op de accountant die de jaarrekening van het fonds heeft gecontroleerd. Ze menen in de jaarrekening drie "tegenstrijdigheden" te zien, maar moeten op de zitting bij de tuchtrechter erkennen dat zij ernaast zitten.
Resteert een beknopt college over verslaggeving van de risico's (voor het fonds of voor de pensioengerechtigden?), de specificatie van het (vereist) eigen vermogen en waardering op basis van de continuïteitsveronderstelling. De aangeklaagde accountant wordt hier niet wijzer van.
