RJ-bepalingen die strijdig zijn met Titel 9; een bloemlezing
Doorloopt de Raad voor de Jaarverslaggeving bij de totstandkoming van richtlijnen altijd een zorgvuldig proces? Gert-Peter den Hollander heeft daar twijfels over.
Gert-Peter den Hollander
De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) ziet het als zijn taak om inhoud te geven aan de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. Die formulering is ontleend aan artikel 362 lid 1 en geldt als norm voor het opstellen van jaarrekeningen. Eigenlijk had de wetgever moeten zeggen dat de jaarrekening duidelijk wordt opgesteld in overeenstemming met de bepalingen in deze titel (zoals de Europese richtlijn jaarrekening 2013/34/EU voorschrijft), maar daar wordt al 45 jaar niet aan voldaan.
Dat is onfortuinlijk, want dat creëert niet alleen onduidelijkheid voor opstellers van jaarrekeningen, maar ook voor gebruikers. De indruk wordt gewekt alsof er meer normen zijn dan die genoemd in Titel 9, maar dat was nu juist uitdrukkelijk niet de bedoeling van de richtlijn jaarrekening: de wetgeving van lidstaten moet voldoen aan de minimumvoorschriften in de richtlijn, waarbij aanvullende eisen kunnen worden gesteld aan (middel)grote ondernemingen (overweging 10 van de richtlijn).
De wetgeving van de lidstaat definieert dus de minimumvoorschriften die gelden voor de jaarrekening van een onderneming. Zijn er in Titel 9 geen voorschriften opgenomen ten aanzien van een bepaald onderwerp, dan moet de conclusie zijn dat de wetgever van mening is dat die gegevens niet noodzakelijk zijn voor het geven van het vereiste inzicht (eigenlijk 'getrouw beeld', zoals artikel 4 lid 3 van de richtlijn (ook al 45 jaar) voorschrijft). Afwijken van Titel 9 is evenmin toegestaan (afgezien van uitzonderlijke gevallen waar artikel 362 lid 4 op ziet1), vanwege de slotbepaling in Titel 1 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 25): "Van de bepalingen van dit boek kan slechts worden afgeweken, voor zover dat uit de wet blijkt." Zoals eerder gezegd, de RJ negeert deze dwingendrechtelijke bepaling, getuige de vele onderwerpen waar de RJ afwijkt van Titel 9, door stellige uitspraken op te nemen over onderwerpen die niet in Titel 9 zijn opgenomen of aanbevelingen te doen die afwijken van wettelijke bepalingen.
In dit artikel ga ik in op een aantal van die onderwerpen, zonder daarbij volledig te zijn.
Alinea 365.104: De rechtspersoon dient een kasstroomoverzicht op te stellen
In artikel 361 lid 1 wordt het kasstroomoverzicht niet genoemd als verplicht onderdeel van de jaarrekening. In 2008 zei de minister2 daarover: "Wat betreft het kasstroomoverzicht kan hier worden opgemerkt dat er geen in de wet neergelegde verplichting bestaat tot het opnemen van een kasstroomoverzicht in de jaarrekening."
Vreemd genoeg ging de wetgever bij de implementatie in 2015 van de richtlijn jaarrekening niet in op de (nieuwe) lidstaatoptie in artikel 4 lid 1, om voor (middel)grote rechtspersonen andere overzichten toe te voegen aan balans, winst en verliesrekening en toelichting. Daarover werd in de Memorie van Toelichting slechts gezegd3 "behoeft geen implementatie (reeds opgenomen in nationale wetgeving)". Feitelijk onjuist en wat mij betreft een gemiste kans. De AFM was in 2014 ook voorstander van het opnemen van het kasstroomoverzicht in artikel 361 lid 1, maar de wetgever heeft dit verzoek destijds niet overgenomen, omdat er bij de RJ geen draagvlak voor was. De RJ had niet de indruk dat zijn stellige uitspraak onvoldoende wordt nageleefd. Daarmee plaatst de RJ haar richtlijnen de facto boven de wet. Daar kan uiteraard geen sprake van zijn.
Alinea 265.201: De rechtspersoon dient een overzicht van het totaalresultaat op te nemen
Deze stellige RJ-uitspraak is, net als het kasstroomoverzicht, niet gebaseerd op een wettelijke bepaling, maar ontleend aan IFRS, waar het totaalresultaat een verplicht hoofdoverzicht is. Ook hier zou ik me kunnen voorstellen dat de wetgever overgaat tot implementatie van de lidstaatoptie van artikel 4 lid 1, door het overzicht van het totaalresultaat toe te voegen aan de jaarrekening van (middel)grote rechtspersonen.
Alinea 214.318 wordt misbruikt om goodwill bij uitbreiding van meerderheidsbelangen nog steeds ten laste van het eigen vermogen te brengen
Het misbruik van deze RJ-bepaling (in de handboeken van accountantskantoren) illustreert de niet-optimale samenstelling van de RJ. Over dit onderwerp heb ik in 2023 een uitgebreider artikel4 geschreven. Heel in het kort komt mijn kritiek erop neer dat de handboeken van de grote kantoren aangeven dat goodwill nog steeds ten laste van het vermogen kan worden gebracht, omdat alinea 214.318 van de RJ dat zou toestaan, terwijl de wet (en de richtlijn jaarrekening) helder zijn over de verwerking van goodwill: deze dient geactiveerd te worden. De handboeken geven aan dat alinea 214.318 kan worden toegepast op de uitbreiding van meerderheidsbelangen, terwijl deze alinea ziet op een zeer specifieke situatie, namelijk de inkoop van eigen aandelen door een onderneming.
Naar mijn mening zou de RJ voor deze problematiek guidance moeten geven, die het misbruik van alinea 214.318 bij uitbreiding van meerderheidsbelangen in de handboeken van de grote kantoren tegengaat. Interpretatieverschillen over doel en strekking van de wet (en de richtlijn jaarrekening) zijn op dit punt m.i. niet aan de orde, gezien de wetsgeschiedenis van artikel 389 lid 7: "De wijziging in de verwerking van de afschrijving van goodwill heeft ook tot gevolg dat de in Nederland bestaande praktijk waarbij goodwill rechtstreeks wordt afgeboekt van het eigen vermogen, niet langer mogelijk is."5 Toch laat de RJ (door het niet opnemen van guidance) toe dat deze categorie goodwill nog steeds ten laste van het vermogen wordt gebracht. Opmerkelijk. Eigenlijk zetten de grote kantoren via een beroep op een RJ-alinea een wettelijke bepaling in de praktijk buitenspel. Kennelijk vindt de RJ het niet bezwaarlijk dat (niet) analoge toepassing van haar richtlijnen leidt tot strijdigheid met Titel 9.
Alinea 240.237: Het verloopoverzicht eigen vermogen dient tevens de vergelijkende cijfers over het voorgaande jaar te bevatten
Artikel 378 lid 1 zegt enkel: "Het verloop van het eigen vermogen gedurende het boekjaar (cursivering GPdH) wordt weergegeven in een overzicht." Deze bepaling vloeit niet voort uit de richtlijn jaarrekening, want die vraagt enkel om vermelding van de mutaties in de herwaarderingsreserve (artikel 16 lid 1 onder b) en de reële waarde reserve (artikel 16 lid 1 onder c). De wetgever vond het (kennelijk) niet nodig om de reële waardereserve op te nemen in Titel 9. Bij een IFRS-jaarrekening geldt het mutatieoverzicht eigen vermogen (net als het kasstroomoverzicht) als een 'hoofdoverzicht', maar dat is niet het geval onder Titel 9: artikel 378 lid 1 maakt deel uit van de toelichting.
Als het mutatieoverzicht ook onder Titel 9 een hoofdoverzicht zou zijn (en dus onderdeel van de definitie van de jaarrekening in artikel 361 lid 1), dan zou ik voorstander zijn van het opnemen van vergelijkende cijfers, mits de wetgever 'gedurende het boekjaar' zou schrappen uit artikel 378 lid 1. Dat zou overigens ook consistent zijn met artikel 363 lid 3, wat zegt dat een vermelding krachtens artikel 378 niet achterwege mag blijven, en kennelijk onontbeerlijk is voor het wettelijk vereiste inzicht (lees 'getrouw beeld'). Zolang die aanpassingen niet door de wetgever zijn doorgevoerd, kan de RJ niet meer eisen stellen dan die voortvloeien uit de wet.
Alinea 210.103: Aanbevolen wordt de kosten van oprichting en uitgifte van aandelenkapitaal niet te activeren
Volgens artikel 365 lid 1 onder a worden kosten die verband houden met de oprichting en met de uitgifte van aandelen, afzonderlijk onder de immateriële vaste activa opgenomen.
De RJ is van mening dat deze kosten niet voldoen aan de criteria voor immateriële activa zoals opgenomen in RJ 210. Dat mag zo zijn (de criteria zijn grotendeels ontleend aan IAS 38), maar dat geeft de RJ niet de mogelijkheid om haar regels boven die van de wet te stellen. De AFM heeft in 2014 voorgesteld om art. 365 lid 1 onder a te schrappen, maar de RJ was daar (met een curieuze redenering6 geen voorstander van. De RJ vond (kennelijk) dat haar bepalingen voorrang hadden boven de wet. Artikel 25 BW geeft de RJ echter niet de ruimte om via aanbevelingen af te wijken van Titel 9. Daar kan natuurlijk geen sprake van zijn, zoals eerder door mij (maar ook door Beckman) betoogd.
Alinea 390.103: Het verdient sterke aanbeveling om de honoraria van het netwerk van de accountantsorganisatie te vermelden
Met deze aanbeveling gaat de RJ verder dan de verplichting die voortvloeit uit artikel 382a. Die schrijft enkel voor (cf. artikel 18 lid 1 onder b uit de richtlijn jaarrekening) dat honoraria van de externe accountant (wettelijke auditor) en de accountantsorganisatie (het auditkantoor) in de toelichting worden vermeld, en niet de honoraria van het netwerk van de accountantsorganisatie (van een derde land).
Ik heb op zich begrip voor de aanbeveling van de RJ (die eigenlijk een wezenlijke tekortkoming in de richtlijn jaarrekening herstelt), maar de wetgever is al in 2009 op deze (en andere) tekortkomingen gewezen7 en heeft tot nu toe geen aanleiding gezien de tekst van artikel 382a op dit punt te wijzigen. Waarschijnlijk omdat dan geen sprake meer zou zijn van ‘richtlijnconforme implementatie’. Eigenlijk een vreemd excuus, omdat artikel 4 lid 5 van de richtlijn jaarrekening aan lidstaten de ruimte geeft om verplichtingen op te leggen die verder gaan dan de richtlijn jaarrekening. Wijziging van artikel 382a zou leiden tot kwalitatief betere wetgeving. Maar zolang de wetgever de tekst van artikel 382a niet aanpast, kan de RJ niet vragen om meer vermeldingen dan wettelijk verplicht.
RJK-bepaling M.1.3, alinea 302 over het (niet) opnemen van overlopende activa (en passiva) door micro's
De RJ suggereert dat micro's kunnen kiezen of ze wel of niet overlopende posten voor overige bedrijfskosten opnemen ("indien de microrechtspersoon gebruikmaakt van deze mogelijkheid"), terwijl artikel 395a lid 3 die keuze niet biedt en stelt dat micro's dergelijke posten niet kunnen activeren: "Het bepaalde […] met betrekking tot overlopende activa en passiva is niet van toepassing voor de overige bedrijfskosten bedoeld in artikel 377 lid 3 onder j." Opgemerkt zij dat de wetgever hier (weinig consistent) voor een niet-richtlijnconforme implementatie heeft gekozen, omdat volgens de richtlijn (artikel 36 lid 1 onder a) micro's kan worden toegestaan (en dus niet voorgeschreven) om deze posten niet op te nemen.
De RJ biedt micro's een keuzemogelijkheid, terwijl de wetgever slechts één wijze van verwerking toestaat. Opmerkelijk dat de RJ deze contra legem interpretatie aan lid 3 van artikel 395a meent te kunnen geven. Terzijde: de toepassing door de wetgever van deze lidstaatoptie zorgt niet voor lastenverlichting voor ondernemingen, maar creëert juist complexiteit en kan beter door de wetgever geschrapt worden, zoals eerder besproken8.
'Zorgvuldig proces'
Bovenstaande bevindingen brengen mij tot de volgende conclusie: de afwijkingen ten opzichte van het normenkader in Titel 9 (en de richtlijn jaarrekening), die de RJ zich meent te kunnen permitteren bij het geven van guidance over de toepassing van normen in Titel 9, zijn wat mij betreft dusdanig dat niet kan worden geconcludeerd dat de RJ bij de totstandkoming van haar richtlijnen steeds een 'zorgvuldig proces' doorloopt.
Biedt dat proces voldoende basis om de RJ aan te wijzen als gedelegeerde wetgever voor de normen in Titel 9, zoals voorgesteld door Ter Hoeven? Ik heb daar ernstige twijfel over, zolang er strijdigheid bestaat tussen RJ-richtlijnen en Titel 9 (en de RJ zich in stilzwijgen hult als het gaat om de totstandkoming van (ontwerp)richtlijnen). De wetgever dient de regie te blijven voeren over het jaarrekeningenrecht in Titel 9. Dat is in het publiek belang.
Noten
-
Maar die niet tot uitdrukking is gebracht in de tekst van de wet, ondanks het voorschrift in lid 4 van artikel 4 van de richtlijn jaarrekening.
-
Kamerstukken II 2008/09, 31 508, nr. 6, p. 4.
-
Kamerstukken II 2014/15, 34 176, nr. 3, p. 44.
-
Titel 9 noodzaakt tot activering van betaalde goodwill bij uitbreiding van meerderheidsbelangen
-
Kamerstukken II 2014/2015, 34176, 3, pagina 10.
-
Zoals uiteengezet in Niet de RJ-normen moeten worden verankerd in Titel 9, maar de normen uit de richtlijn jaarrekening!
-
G.P. Oosterhoff en W.J. Schoonderbeek, Knelpunten bij de opgave van de honoraria van de accountant in de jaarrekening, Ondernemingsrecht 2009-8.
-
Vrijstelling micro's zorgt voor lastenverzwaring in plaats van lastenverlichting
Gerelateerd

Artikel 414 lid 5 is ook relevant voor EU-IFRS jaarrekeningen en garanties voor buitenlandse dochters
De onjuiste wijze waarop de Nederlandse wetgever artikel 37 van de richtlijn jaarrekening heeft geïmplementeerd in Titel 9 Boek 2 BW, kan leiden tot problemen met...

Voorstel voor wettelijke status RJ-richtlijnen is ongelukkig
De richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) verdienen wettelijke erkenning, betoogde Ralph ter Hoeven eind april op deze site. Emeritus hoogleraar...

Niet de RJ-normen moeten worden verankerd in Titel 9, maar de normen uit de richtlijn jaarrekening!
Gert-Peter den Hollander reageert op een recent betoog over de status van de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ). Hij wil dat de RJ zich eerst...

Geef de regels van de RJ een wettelijke status
De huidige status van de Raad voor de Jaarverslaggeving zorgt voor onduidelijkheid. De richtlijnen van de RJ verdienen wettelijke erkenning.

Goeie discussie, verkeerde onderwerp
De discussie over de waarde van de samenstellingsverklaring is misschien wel de verkeerde, meent Joris Joppe. Moeten we ons geen zorgen maken over de waarde van...