Magazine

RJ publiceert definitieve pensioenstandaard

Met de herziening van de RJ-richtlijn over pensioenen keert de verslaggeving weer terug naar de oude Nederlandse situatie. De belangrijkste veranderingen. Plus aandacht voor twee vragen die in het meinummer werden gesteld.

Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 7/8, 2009

Bekijk alle artikelen uit dit nummer

» Download dit artikel in pdf

Ralph ter Hoeven

Op 27 april 2009 heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving de definitieve Richtlijn 271.3 Personeelsbeloningen - Pensioenen gepubliceerd. Daarmee is de ingrijpende herziening van deze omstreden richtlijn verrassend snel voltooid.

Eigenlijk zijn we met de Nederlandse regels over pensioenverslaggeving in de jaarrekening van de werkgevers weer terug bij af. Dat wil zeggen: terug bij de situatie van vóór 2005. De RJ heeft met deze herziening de in 2005 ingevoerde IAS 19-benadering afgezworen en komt tot een model waarbij de verplichting van de werkgever aan de pensioenuitvoerder centraal staat. Heb je als werkgever aan alle afstortingsverplichtingen op balansdatum voldaan en ben je verder ook nergens meer voor aansprakelijk? Prima, dan hoef je ook niets meer op te nemen op de balans.

Het echec van IAS 19 in de Nederlandse RJ-regels is terug te voeren op haar bron: de in 1985 gepubliceerde Amerikaanse standaard SFAS 87. In de VS doen pensioenfondsen er feitelijk weinig toe. Het zijn doorgeefluiken die direct of indirect door de onderneming worden beheerst. En op deze leest is de Amerikaanse standaard geschoeid. Het gaat om de verplichting die de werkgever ten opzichte van de werknemer heeft. Het pensioenfonds wordt daarbij in feite genegeerd.

In Nederland is de situatie volstrekt anders. Pensioenfondsen zijn zelfstandige spelers in ons maatschappelijk bestel, met een eigen verantwoordelijkheid en een wettelijk mandaat. De RJ heeft deze positie zwaar laten meewegen in zijn herziening.

Twee benaderingen

De verslaggevingsstelsels die wereldwijd worden toegepast kennen twee hoofdbenaderingen voor het verwerken van toegezegde pensioenen in de jaarrekening van de werkgever:

  • De verplichting-aan-de-werknemer-benadering
    In deze benadering neemt de werkgever de financiële gevolgen van een pensioentoezegging in de jaarrekening op als een rechtstreekse verplichting aan zijn werknemer. De werkgever dient in dit model een ‘beste schatting’ te maken van de kasstromen die voortkomen uit de jaarlijkse pensioenaangroei tijdens het actieve dienstverband van de werknemer. De kosten van de pensioenaangroei worden vervolgens als onderdeel van de pensioenkosten (respectievelijk pensioenverplichtingen) in de jaarreke-ning opgenomen. IFRS en RJ 271-oud hanteren deze benadering ongeacht de aanwezigheid van een pensioenuitvoerder. Feitelijk wordt dwars door de pensioenuitvoerder heen gekeken; deze is als het ware non-existent omdat de verplichting tussen werkgever en werknemer centraal staat.
  • De verplichting-aan-de-pensioenuitvoerder-benadering
    In deze benadering wordt ervan uitgegaan dat - ter wille van de uitvoering van de pensioenregelingen en het veiligstellen van het opgebouwde pensioenvermogen - er een pensioenuitvoerder tussen de werknemer en de werkgever staat. Dit is in Nederland doorgaans het geval. De verantwoordelijkheid voor het uitbetalen van de pensioenen wordt overgenomen van de werkgever, die als tegenprestatie pensioenpremies moet afdragen. De pensioenuitvoerder, en niet zozeer de werknemer, vormt de contractpartij van de werkgever. In de berekening van de pensioenverplichting wordt daarom niet zozeer berekend wat de werkgever de werknemer verschuldigd is, maar welke verplichtingen er nog bestaan tegenover de pensioenuitvoerder. Met de nu herziene Richtlijn 271.3 wordt radicaal en onmiddellijk teruggekeerd naar deze tweede benadering.

Belangrijkste veranderingen

Het meest in het oog springende van de nieuwe richtlijn is het vervallen van het onderscheid tussen toegezegdpensioenregelingen (defined benefit) en beschikbarepremieregelingen (defined contribution). Voor de Nederlandse regelingen die onder de Pensioenwet vallen moet nu worden uitgegaan van de verplichting-aan-de- pensioenuitvoerder-benadering (zie ook kader ‘Dga's en buitenlandse regelingen’. Hierbij dient:

  1. de werkgever de aan de pensioenuitvoerder te betalen premie te verantwoorden als last in de winst-en-verliesrekening;
  2. de werkgever aan de hand van de uitvoeringsovereenkomst te beoordelen of en zo ja welke verplichtingen op de balansdatum bestaan, naast de betaling van de jaarlijkse aan de pensioenuitvoerder verschuldigde premie. Deze additionele verplichtingen leiden tot lasten voor de werkgever;
  3. de waardering van de verplichting de ‘beste schatting’ te zijn van de bedragen die noodzakelijk zijn om deze per balansdatum af te wikkelen. Omdat dit bedragen aan de pensioenuitvoerder betreft is hiervoor geen actuariële methodiek en in beginsel dus geen actuaris benodigd.

Dit betekent concreet dat een werkgever die aan al zijn verplichtingen tegenover het fonds of de verzekeraar heeft voldaan, geen pensioenverplichting op de balans hoeft op te nemen.

Praktijkvragen

De RJ heeft met deze herziene richtlijn nadrukkelijk gekozen voor een principles based-benadering. Deze keuze om zaken niet gedetailleerd te regelen verklaart de vragen die Paul van der Heide en Martin Jansen in het meinummer van dit blad (pagina 26) hebben gesteld. Aan deze reeks kunnen ongetwijfeld vele praktijkvragen worden toegevoegd. Het is aardig te constateren dat de auteurs zelf de vragen proberen te beantwoorden aan de hand van de onderliggende principes en als zodanig in de ‘geest’ van RJ 271.3 handelen. Op de thans uiterst relevante vraag van de auteurs inzake de verwerking van de herstelpremies, gaan we hierna specifiek in.

Verwerking herstelpremies

Een heikel onderwerp in deze tijd is de verwerking van herstelpremies die samenhangen met de bij DNB in te dienen plannen om het dekkings/reservetekort in te lopen. De vraag is uiteraard of de door de pensioenuitvoerder vastgestelde, respectievelijk op basis van een herstelplan verwachte herstelpremies door de werkgever moeten worden voorzien en als verplichting op zijn balans moeten worden opgenomen.

De RJ bepaalt dat herstelpremies die zijn begrepen in de reguliere premiebetalingen aan de pensioenuitvoerder (bijvoorbeeld, een percentage van het pensioengevend salaris) in beginsel niet hoeven te worden voorzien.

Dit wordt alleen anders als uit de uitvoeringsovereenkomst of door gedane toezeggingen blijkt dat de werkgever door de pensioenuitvoerder kan worden aangesproken voor het herstel van het dekkings- of reservetekort. In dat geval moet een zo goed mogelijke schatting worden gemaakt van het bedrag dat de werkgever zal moeten bijstorten, ongeacht of deze bijstorting ineens of in termijnen plaatsvindt.

De RJ kiest hiermee voor een verwerkingswijze waarbij de pensioenfondsen hun eigen verantwoordelijkheid hebben om de dekkingstekorten in te lopen en waartoe ze verschillende sturingsmiddelen kunnen inzetten. Pas als uit de uitvoeringsovereenkomst blijkt dat de werkgever voor meer kan worden aangesproken dan alleen het betalen van een reguliere premie - dus feitelijk verplicht wordt tot doen van een additionele storting - zal dit leiden tot een voorziening op de balans van de werkgever.

Dit is wat ons betreft een terechte benadering, gezien het feit dat herstelplannen berusten op niet-openbare afspraken tussen pensioenfonds en toezichthouder. Tevens dient te worden bedacht dat de RJ geen onderscheid maakt tussen opf- en bpf-regelingen (ondernemingspensioenfonds respectievelijk bedrijfstakpensioenfonds). Bij deze laatste hoefden de aangesloten werkgevers ook onder de ‘oude’ RJ 271.3 geen voorziening op te nemen voor (eventuele) in de reguliere premies opgenomen (of op te nemen) herstelcomponenten.

Alternatieven

De RJ geeft naast de voorgeschreven verwerkingswijzen de nodige alternatieven. Zo is het de rechtspersonen toegestaan de pensioenstandaarden binnen US-GAAP of IFRS toe te passen, voor zover deze integraal en consistent hun weg in de jaarrekening vinden. Daarnaast mogen eindloonregelingen en geïndexeerde middelloonregelingen ook op projectiebasis worden gewaardeerd, waardoor al rekening gehouden mag worden met toekomstige loonsverhogingen en indexaties.

Daarmee komen we wellicht aan het belangrijkste kritiekpunt op deze RJ-richtlijn: er mag wel erg veel, en Nederlandse niet-beursgenoteerde ondernemingen kunnen kiezen uit vele verwerkingsgrondslagen.

Toch zullen naar mijn verwachting veruit de meeste ondernemingen kiezen voor de administratief eenvoudige verplichting-aan-de-pensioenuitvoerder-benadering. Voor buitenlandse regelingen zal dikwijls een op IAS 19 gebaseerde methodiek worden gevolgd.

Een ding is zeker: de toelichting op de pensioenverplichting in de balans, inclusief de gekozen grondslagen, verdient bijzondere aandacht voor een ieder die de jaarrekening leest. Het onderwerp pensioenen zal verder ongetwijfeld hoog op scriptieranglijst blijven staan. Er valt immers weer heel wat te onderzoeken.

Noot
Ralph ter Hoeven is partner bij Deloitte Accountants, hoogleraar externe verslaggeving aan de Rijksuniversiteit Groningen en lid van de Working Group Employee Benefits van de IASB.

Draagvlak ontbrak

Het echec van IAS 19 laat zien dat verslaggevingsstandaarden een bepaald draagvlak moeten hebben om bestaansrecht te behouden. De kwaliteit van elke norm wordt deels bepaald de bereidheid deze te willen volgen (of af te zien van verzet). En aan deze bereidheid heeft het van meet af aan ontbroken. Werkgevers, accountants en pensioenkoepels waren op zijn zachtst gezegd niet enthousiast over de regels, hetgeen overduidelijk werd bevestigd door een door de RJ georganiseerde enquête en een goed bezochte RJ-bijeenkomst in juli 2008.

Dga's en buitenlandse regelingen

Naast de in dit artikel beschreven basisbenadering onderkent de RJ ook nog een verplichting-aan-de-werknemer-benadering waarbij de verplichting die voortvloeit uit een door de werkgever gedane pensioentoezegging wordt gebaseerd op de pensioenuitkeringen die na afloop van de actieve diensttijd aan de werknemer worden gedaan en waarvan de hoogte wordt vastgesteld op basis van een actuariële waarderingsmethodiek. Deze benadering hoeft alleen maar te worden gevolgd als er sprake is van een pensioenregeling in egen beheer (dga's) of van een buitenlandse regeling die niet vergelijkbaar is met het Nederlandse pensioenstelsel.

Op principes gebaseerd

Wie Richtlijn 271.3 doorleest zal zich verbazen over de geringe omvang van het hoofdstuk. In ongeveer zeventien alinea's die ruim vier A4-tjes beslaan, wordt de verwerking en waardering van Nederlandse en buitenlandse pensioenregelingen besproken. Het is daarmee evident dat de RJ zeer nadrukkelijk voor een op principes gebaseerde benadering heeft gekozen. De verslaggevingspraktijk moet deze principes maar naar beste oordeel toepassen in de verwerking van de veelheid van pensioenafspraken die in en buiten Nederland voorkomen.

Gerelateerd

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.