Boer zoekt fraude
Onder druk van haar directeur dient een belastingadviseur ondanks haar waarschuwingen toch een valse btw-aangifte in. Beiden worden geschorst, de directeur iets langer dan de adviseur.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 23/501 en 23/502 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 14 juli 2023
- Oordeel:
- gegrond
- Maatregel:
- doorhalingen voor één resp. twee maanden
- Status:
- definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2023:48
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Een accountantskantoor dat gespecialiseerd is in de agrarische sector stelt de aangiften omzetbelasting op voor een maatschap, die een melkveehouderij exploiteert. De maatschap bestaat (in ieder geval) uit de zoon en de schoondochter van de eigenaar. De eigenaar heeft de melkveehouderij in 2015 gekocht van een echtpaar, dat de boerderij zelf in 2010 had aangekocht. In de leveringsakte van 6 januari 2016 is staat dat het echtpaar er als verkoper tegenover de koper voor in staat dat voor de overdracht geen omzetbelasting is verschuldigd.
De koper stelt de melkveehouderij eind 2017 om niet ter beschikking aan de maatschap van zoon en schoondochter.
In het voorjaar van 2018 wordt een accountant-administratieconsulent, die belastingadviseur is bij het kantoor, benaderd met de vraag of zij namens de maatschap een aangifte omzetbelasting wil indienen. De maatschap wil omzetbelasting terugvragen vanwege de afschaffing van de zogenoemde ‘landbouwregeling’ van de Wet op de Omzetbelasting 1969 (hierna: Wet OB). De belastingadviseur schrijft naar aanleiding van dit verzoek aan de kantoordirecteur dat:
- de btw van de aanschaf herzien moet worden;
- dit op grond van de wettelijke regeling niet kan, omdat de eigenaar de melkveehouderij in 2015 “als geheel bedrijf” heeft aangekocht;
- in de leveringsakte expliciet staat dat er geen omzetbelasting verschuldigd is;
- er nu dus ook geen herziening kan plaatsvinden;
- de accountant de redenatie van de eigenaar wel kan volgen, omdat het nog een relatief ‘nieuwe’ boerderij was;
- de verkoper waarschijnlijk herzienings-btw heeft moeten terugbetalen;
- de overdracht dan echter met artikel 37d Wet omzetbelasting had moeten plaatsvinden;
- de eigenaar vanaf dat moment in de btw had gemoeten met dat bedrijf, maar dat toen niet wilde;
- de Belastingdienst de herziening bij controle (en de kans daarop is groot) ongetwijfeld zal weigeren;
- het bedrag met rente moet worden terugbetaald als het eerst wel is uitgekeerd;
- een boete voor het opzettelijk doen van onjuiste aangiften zeer wel mogelijk is, misschien ook zelfs wel voor het accountantskantoor;
- de accountant verder heeft begrepen dat de herziening nu wordt teruggevraagd op het oude btw-nummer van de nieuwe maatschap (zoon en schoondochter) in plaats van op het oude nummer van de maatschap (…);
- de accountant dit snapt uit praktische overwegingen;
- zij niet kan inschatten hoe de Belastingdienst hiermee omgaat;
- in de akte van de bedrijfsoverdracht in ieder geval artikel 37d moet worden toegepast.
Op instructie van de directeur besluit de belastingadviseur in mei 2018 de aangifte omzetbelasting in te dienen op naam van de maatschap, ondanks haar bezwaren. In deze aangifte is 186.130 euro teruggevraagd. Op het aangifteformulier is aangegeven dat sprake is geweest van voorbelasting ten bedrage van 193.364 euro.
De Belastingdienst doet een boekenonderzoek naar aanleiding van de ‘negatieve’ aangifte. Het onderzoek mondt uit in een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD, waarbij de directeur als verdachte en de belastingadviseur als getuige worden aangemerkt. In november 2019 worden bij een doorzoeking van het kantoor enkele e-mailberichten en andere documenten in beslag genomen. Het Openbaar Ministerie legt de zaak tegen de directeur voor aan de strafrechter.
In juni 2019 besluit de belastinginspecteur om in afwijking van de aangifte slechts 48.915 euro terug te geven. De maatschap maakt hier vergeefs bezwaar tegen, waarna de maatschap beroep heeft aangetekend. Tijdens de behandeling van de tuchtzaak had de rechtbank Noord-Nederland nog geen uitspraak gedaan over het beroep.
In de strafzaak veroordeelt de rechtbank Overijssel de directeur tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van drie jaren en een geldboete van 10.000 euro vanwege valsheid in geschrift respectievelijk het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift (artikel 225 lid 1 en 2 Wetboek van Strafrecht). De directeur heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Het OM dient een klacht tegen de directeur en de belastingadviseur in bij de Accountantskamer.
Klacht
De belastingadviseur heeft ervoor gezorgd dat een OB-aangifte is ingediend waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist was.
De directeur heeft, terwijl hij op de hoogte was van de onjuiste aangifte, als direct leidinggevende van de belastingadviseur niet voorkomen dat deze onjuiste aangifte werd ingediend, zijn medewerkster er niet van weerhouden om de onjuiste aangifte omzetbelasting in te dienen en er juist op heeft aangedrongen om deze aangifte wel in te dienen.
Oordeel
De klachten zijn gegrond.
Tuchtrecht vs strafrecht
De accountants hebben de Accountantskamer gevraagd de behandeling van de klacht aan te houden totdat de belastingrechter heeft beslist over het ingestelde beroep. De Accountantskamer ziet er geen reden voor, omdat het om een heel andere beoordeling gaat dan die van de belastingrechter. De Accountantskamer stelt zelf de feiten vast en beoordeelt deze zelfstandig aan de hand van een tuchtrechtelijk kader.
Het Openbaar Ministerie heeft in het klaagschrift toegezegd dat wat de directeur zegt in de tuchtrechtelijke procedure niet zal worden gebruikt in de strafrechtelijke procedure. In aanvulling op de toezegging heeft het OM op de zitting toegezegd dat ook de uitspraak in de tuchtrechtelijke procedure niet zal worden ingebracht in de strafrechtelijke procedure tegen de directeur.
Belastingadviseur
De belastingadviseur was er zelf van overtuigd dat geen omzetbelasting kon worden teruggevraagd omdat bij de aankoop van de boerderij geen omzetbelasting verschuldigd was en dus ook niet in rekening is gebracht. Zij heeft dus onderkend dat naleving van het fundamentele beginsel van integriteit werd bedreigd. Desondanks heeft zij na overleg met en op instructie van de directeur de aangifte omzetbelasting ingediend en de omzetbelasting teruggevraagd. Zij ging ervan uit dat de Belastingdienst toch wel vragen zou stellen over deze aangifte (omdat het leidt tot een substantieel bedrag dat zou worden uitgekeerd), waarna correctie zou volgen.
Toen zij alsnog besloot de OB-aangifte namens de maatschap in te dienen, heeft zij geen maatregel getroffen om te voorkomen dat zij in verband werd gebracht met informatie die materieel onjuist, onvolledig of misleidend is. Zij heeft de onjuistheid, onvolledigheid of misleiding niet kenbaar gemaakt aan de beoogde gebruikers. Ervan uitgaan dat de Belastingdienst wel vragen zou stellen, is geen toereikende maatregel. Op grond van artikel 9 van de VGBA is het haar eigen verantwoordelijkheid om zo’n maatregel te nemen. Bovendien kon zij er bij het indienen van de aangifte niet zonder meer van uitgaan dat de Belastingdienst vragen zou stellen naar aanleiding van de aangifte. Zij heeft hiermee de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangifte onjuist zou zijn en dat de Belastingdienst deze fout niet zou ontdekken. Daarmee heeft zij in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van integriteit.
Directeur
De directeur heeft het directe contact met de maatschap onderhouden. Als leidinggevende van de belastingadviseur heeft hij haar benaderd met het verzoek de aangifte omzetbelasting in te dienen voor de maatschap. De adviseur heeft hem geschreven dat zij het niet eens was met de indiening van deze aangifte, omdat zij meende dat hier geen omzetbelasting kon worden teruggevraagd. De adviseur heeft hem in deze e-mail tevens gewaarschuwd voor een boete wegens het opzettelijk doen van onjuiste aangiften.
Na deze melding door een ervaren medewerker - die binnen het kantoor was belast met de fiscale aangiften – bestond voor de directeur een bedreiging voor de naleving van het fundamentele beginsel van integriteit. De directeur heeft er vervolgens bij de adviseur op aangedrongen dat zij de OB-aangifte toch zou indienen, wat zij vervolgens heeft gedaan. Volgens de directeur was het standpunt dat hier omzetbelasting kon worden teruggevraagd pleitbaar.
Nadat de adviseur had gewezen op het risico dat een boete zou worden opgelegd wegens het doen van een onjuiste aangifte heeft de directeur geen toereikende maatregel genomen om te voorkomen dat hij, in zijn hoedanigheid van leidinggevende, in verband werd gebracht met informatie die materieel onjuist, onvolledig of misleidend is. Ook heeft hij de beoogde gebruikers niet gewezen op de onjuistheid, onvolledigheid of misleiding.
De directeur heeft aangevoerd dat hij maatregelen heeft genomen door zich te laten inlichten door specialisten, maar hiervan geen schriftelijke vastleggingen overgelegd en die stelling ook niet anderszins onderbouwd. Als leidinggevende heeft hij de adviseur er niet van weerhouden om de aangifte in te dienen, maar haar overgehaald om deze aangifte alsnog in te dienen. Op de zitting heeft de directeur desgevraagd verklaard dat hij dat mede deed op aandringen van de cliënt. Als leidinggevende heeft de directeur de aanmerkelijke kans aanvaard dat vanuit het accountantskantoor een onjuiste aangifte zou worden ingediend en dat de Belastingdienst deze fout niet zou ontdekken. Hij heeft daarmee in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van integriteit.
Maatregel
Adviseur
Tijdelijke doorhaling voor één maand. Zij heeft een bedreiging voor de naleving van het integriteitsbeginsel onderkend, maar haar rug niet rechtgehouden en zich laten overhalen om een aangifte omzetbelasting in te dienen waarvan zij meende dat deze op onjuiste gronden berustte. Ten gunste van de accountant is meegewogen dat haar niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd gedurende haar lange loopbaan als accountant.
Directeur
Tijdelijke doorhaling voor twee maanden. Als leidinggevende hij heeft in strijd gehandeld met het fundamentele beginsel van integriteit door een medewerker van een accountantskantoor er niet van te weerhouden om een aangifte omzetbelasting in te dienen waarvan deze medewerker meende dat deze op onjuiste gronden berustte en deze medewerker juist heeft bewogen de aangifte wel in te dienen. Meegewogen is dat de directeur ook op de zitting geen inzicht heeft getoond in het laakbare karakter van zijn handelen.
Annotatie Lex van Almelo
Bij de overdracht van een melkveehouderij wordt geen btw in rekening gebracht, maar de zoon en schoondochter van de koper willen enkele jaren na de aanschaf wel btw terugvragen. Hun maatschap benadert de directeur van een agrarisch accountantskantoor, die het verzoek doorspeelt aan een ervaren belastingadviseur. Die laat de directeur weten dat het niet kan en dat boetes dreigen als de aangifte wordt ingediend. De directeur zet de adviseur – geheel overeenkomstig de tijdgeest - onder druk de boeren ter wille te zijn en de aangifte toch in te dienen.
De adviseur doet wat haar gezegd wordt en gaat ervan uit dat de Belastingdienst een en ander na het ontdekken van de fout zal corrigeren. Zij vraagt 186.130 euro terug en noteert op het aangifteformulier dat 193.364 euro aan voorbelasting is geheven. De Belastingdienst stelt een boekenonderzoek in, waarna een strafrechtelijk onderzoek volgt. De Rechtbank Overijssel legt hem twee maanden voorwaardelijk op en een boete van tien mille vanwege valsheid in geschrift en/of een vals geschrift gebruiken. Het hoger beroep tegen deze veroordeling loopt nog als de Accountantskamer deze zaak behandelt. Ook het hoger beroep tegen de verminderde teruggave ‘hangt’ dan nog. (Voor de leken en jonge juristen onder de lezers: vroeger hing een zaak in hoger beroep, tegenwoordig loopt die, terwijl de behandeltijd niet veranderd is).
De door het OM aangeklaagde directeur en belastingadviseur willen de uitspraken in het hoger beroep van beide zaken afwachten, maar de Accountantskamer ziet daar geen reden toe. De tuchtrechtelijke beoordeling is een geheel andere dan de fiscaalrechtelijke. En het OM heeft toegezegd de verklaringen van de accountants en de uitspraak van de Accountantskamer niet te zullen gebruiken in de strafzaak.
De uitspraak van de Accountantskamer is niet verrassend: twee keer een schending van het integriteitsbeginsel. Over de directeur zegt de tuchtrechter dat hij de adviseur had moeten behoeden voor de valse aangifte in plaats van haar te overrulen. Over de adviseur zegt de tuchtrechter dat zij haar rug recht had moeten houden.
De melkveehouder zal er niet mee zitten. Maar deze uitspraak kan weer een deukje slaan in de reputatie van het beroep.