Magazine

Geen goedkeurende verklaring bij fraude

Mag een accountant bij een vermoeden van fraude toch een goedkeurende verklaring verstrekken? Nee, vindt jurist en hoogleraar Wiek Slagter. ‘Een beroep op gebrek aan materialiteit moet niet te spoedig worden aanvaard.’ Plus een reactie van NIVRA-directeur Gert Smit.

Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 6, 2004

Bekijk alle artikelen uit dit nummer

» Download dit artikel in pdf

Wiek Slagter

In ‘de Accountant’ van december 2003 (pagina 11) is aandacht besteed aan het ter gelegenheid van het afscheid van hoogleraar André Bindenga gehouden afscheidsseminar over het thema ‘Herstel van vertrouwen’. Na voordrachten door Herman Wijffels, Piet Hoogendoorn en Karel van Hulle volgde een discussie. De eerste deelnemer daaraan, Henk Meij, zorgde meteen voor de belangrijkste interventie, al werd hij door dagvoorzitter, Hans Gortemaker, snel afgehamerd.

Meij was het opgevallen dat in geen van de drie voordrachten over het onderwerp ‘herstel van vertrouwen’ het woord ‘fraude’ was gevallen - over preventie, detectie noch rapportering. Zou een remedie niet kunnen worden gevonden in een versterking van de interne accountantsdienst, vroeg hij zich af.

De antwoorden van het forum op die opmerking waren mijns inziens niet zeer bevredigend. Volgens Wijffels is het centrale probleem niet gelegen in het niet ontdekken van fraude door accountants. Men kan hoogstens zeggen dat er op dat punt een nieuwe expectation gap is. Bij een onderwerp als de bouwfraude is volledige transparantie onmogelijk. Ook Hoogendoorn gaf mijns inziens geen bevredigend antwoord.

Indien het officiële NIVRA-standpunt niet anders zal zijn dan hetgeen (toen nog) voorzitter Hoogendoorn tijdens deze forumdiscussie zei, moet worden verwacht dat in de naaste toekomst van herstel van vertrouwen in de accountants nog geen sprake zal kunnen zijn.

Jan Dalhuizen, oud-voorzitter van Andersen Nederland en thans bestuurslid van Deloitte, vindt dat een accountant zijn controlewerkzaamheden pas mag schorsen als er een ernstige verdenking van fraude is. Want de belangen zijn groot en reputatiebeschadiging van een beursvennootschap werkt lang na. Dat is op zichzelf juist, maar de werkzaamheden behoeven niet te worden geschorst, als de accountant ook bij een minder ernstige verdenking van fraude intern een nader onderzoek gaat instellen.

Het is mijns inziens tegenover de samenleving niet te verkopen, als de accountant zich blijft distantiëren van het onderwerp fraude en onregelmatigheden. Dat is veel belangrijker dan een goedkeurende verklaring van de accountant, waarbij hij verklaart geen onderzoek te hebben ingesteld naar eventuele fraude en onregelmatigheden maar overigens geen bezwaar heeft jegens de jaarrekening, nu de accountant een rugdekking heeft door de letter of representation van het bestuur.

Ik ben het dan ook in het geheel niet eens met hetgeen algemeen directeur Gert Smit van het NIVRA schrijft in zijn column ‘Op de korrel’ in ‘de Accountant’ van december 2003. Smit acht het volledig terecht, dat een accountant ondanks een vermoeden van fraude toch een goedkeurende verklaring verstrekt.

Om twee redenen acht ik deze handelwijze onjuist. In de eerste plaats is het in het maatschappelijk verkeer onaanvaardbaar dat een accountant, hoewel hij weet dat er een vermoeden van fraude is (zij het nog geen zekerheid), niettemin een goedkeurende verklaring afgeeft. Accountants dienen hun gedrag niet alleen te toetsen aan het oordeel van vakbroeders maar ook aan dat van de gebruikers van de jaarrekening.

In de tweede plaats zal een fraude in het algemeen invloed hebben op de jaarrekening, zodat zelfs bij strikte toepassing van artikel 2: 393 BW de accountant in zo’n geval niet zonder meer een goedkeurende verklaring mag afgeven. Er moet uitstel worden gevraagd, of in de goedkeurende verklaring moet een voorbehoud worden gemaakt. Weigering van de goedkeurende verklaring komt pas aan de orde, als het vermoeden tot grote waarschijnlijkheid is verheven.

Fraude kan in vele gevallen van fraude invloed hebben op de inhoud van de jaarrekening. De cijfers kunnen geflatteerd zijn, bijvoorbeeld door voorwaardelijke vorderingen reeds tot vaststaande en bestaande vorderingen rekenen, zoals bij de Amerikaanse dochter van Ahold Foodservice. Er kan sprake zijn van winstverschuiving (Textlite), wegwerken van verliezen via niet geconsolideerde zusterondernemingen (Enron), of van verduistering en andere grote betalingen zonder justificatoire bescheiden of een rechtsgeldig besluit van een orgaan van de vennootschap. Dat kan weer leiden tot vorderingen tot schadevergoeding op de schuldigen, die in de jaarrekening moeten worden opgenomen, of tot te lage voorzieningen, als geen rekening wordt gehouden met eventuele schadevergoedingen waartoe de vennootschap zou kunnen worden veroordeeld (bouwfraude). Belastingfraude kan eveneens leiden tot te lage voorzieningen. Ook het verzwijgen van activiteiten door een bepaalde afdeling heeft mogelijk grote consequenties. Zo verzweeg de treasury-afdeling van de provincie Zuid-Holland het bankiersbedrijf voor de provincie, waardoor de provincie een groot verlies leed bij leningen aan het gefailleerde bedrijf Ceteco.

In al deze gevallen was aan de eis van materialiteit ruimschoots voldaan, ervan uitgaande dat hierbij zowel een relatieve, absolute als kwalitatieve maatstaf moet worden aangelegd.

Anders dan Meij voorstelt, heb ik er onvoldoende vertrouwen in dat dergelijke fraudes door het ingrijpen van een interne accountantsdienst (waar deze bestaat) zouden kunnen zijn voorkomen. Dat geschiedde in de genoemde gevallen ook niet. Dat hoeft niet te betekenen dat iedere accountant nog een extra scholing als forensisch accountant zou moeten ontvangen. Pas zodra er enige aanwijzing is dat de vennootschap of een aan haar verbonden persoon in strijd met de wet zou kunnen hebben gehandeld, dient de accountant een nader onderzoek in te stellen.

Een beroep op gebrek aan materialiteit dient daarbij niet te spoedig te worden aanvaard. Dit zal enerzijds leiden tot een zekere verzwaring van de accountantstudie en anderzijds tot een te rechtvaardigen verhoging van de honoraria van accountants. De verwachtingskloof tussen datgene wat de accountant pleegt te leveren en datgene wat het publiek van de accountant verwacht, moet niet worden gedicht door te trachten die verwachtingen te verkleinen, maar door de diensten die de accountant kan leveren te vergroten.

Noot
De schrijver was van 1961-1989 hoogleraar aan de economische, de juridische en de faculteit bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit en als zodanig mede belast met het onderwijs in ondernemingsrecht voor de accountancy en thans nog voor de controllersopleiding. Van 1989-1993 was hij lid van de Raad van State in buitengewone dienst, en van 1989-2003 verbonden aan achtereenvoglens de advocatenkantoren Schaap en Partners en Trenité van Doorne (en opvolgers).
Enkele passages in dit artikel verschenen eerder in het door de auteur periodiek verzorgde nieuwsoverzicht in het veertiendaagse Juridisch-up-to-Date (Euroforum, Eindhoven).

Naschrift Gert Smit

De heer Slagter heeft gelijk: bij een vermoeden van fraude mag een controlerend accountant niet zonder meer een goedkeurende verklaring afgeven. De conclusie in mijn column van december 2003 had echter betrekking op het specifieke geval van de verhoren door de Parlementaire Enquêtecommissie Bouwnijverheid. Daaruit kwam naar voren dat de betrokken accountant wel degelijk nader onderzoek had verricht en tot de conclusie was gekomen dat de vermoede fraude geen invloed had op het getrouwe beeld van de jaarrekening. Vanuit het perspectief van de commissie ging het echter om een fraude die nog niet hard was bewezen, reden immers voor een parlementair onderzoek. Wat een vermoeden was voor de commissie, was voor de accountant echter al een feit. Waarbij hij in mijn optiek juist had gehandeld.

Gerelateerd

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.