Integrated reporting

Circulaire economie vraagt om passende verslaggevingsregels

De ontwikkeling van een circulaire economie gaat gestaag door. Veel ondernemingen in Nederland, maar ook daarbuiten, passen hun bedrijfsmodel er op aan of experimenteren daarmee. Marktpartijen hechten steeds meer belang aan duurzame investeringen. Een pleidooi om ook verslaggevingsregels beter te laten aansluiten op de kenmerken van een circulaire economie.

Henk Verhoek

Een van de hoofdprincipes in de Nederlandse en IFRS-verslaggevingsregels is dat de economische realiteit moet worden weergegeven. Maar de economische realiteit van een lineaire economie verschilt naar mijn mening behoorlijk van de economische realiteit van een circulaire economie. Het kenmerk van de circulaire economie is immers dat fysieke producten niet meer op een afvalberg terechtkomen, maar opnieuw in enige vorm (recycling, remaking, refurbishing etc.) worden hergebruikt.

Een eenvoudig voorbeeld laat zien dat de huidige verslaggevingsregels onvoldoende robuust zijn om transacties uit de nieuwe circulaire bedrijfsmodellen getrouw weer te geven.

Nieuwe bedrijfsmodellen: een voorbeeld

Als simpel voorbeeld neem ik een producent van kantoormeubilair, die met zijn afnemers is overeengekomen dat ze het recht hebben geleverd meubilair terug te verkopen aan de producent, tegen een vooraf overeengekomen prijs. Deze prijs noemen we de restwaarde. De producent houdt bij het ontwerpen van het meubilair al rekening met repareerbaarheid en/of gebruik in andere producten (modulariteit, meerdere cirkels etc.).

'De huidige verslaggevingsregels zijn onvoldoende robuust om transacties uit de nieuwe circulaire bedrijfsmodellen getrouw weer te zijn geven.'

De terugverkoopwaarde is vooraf contractueel vastgelegd voor een periode van tien jaar en loopt gradueel terug van 40 procent naar 15 procent van de nieuwwaarde. De producent garandeert onder voorwaarden een minimale restwaarde van 12 procent als terugkoopverplichting.

Stel dat een product na acht jaar 30 procent restwaarde heeft, maar de marktwaarde is 40 procent van de nieuwwaarde. Dan gaat van die extra 10 procent vervolgens 60 procent naar de klant en 40 procent naar de producent: zo profiteren beide partijen en is er een gedeeld belang voor goede kwaliteit en zorgvuldig gebruik.

De doelstelling van de producent is echter dat de klant gebruikmaakt van zijn recht om het gehele meubilair terug te verkopen aan de producent. Daarom zal de marktwaarde op een tweedehandsmarkt veelal lager liggen dan de restwaarde.

Verslaggeving in de lineaire economie

Deze regels geven aan dat alleen sprake kan zijn van een verkoop, als alle belangrijke rechten op economische voordelen en alle belangrijke risico's zijn overgedragen aan de koper. Er is volgens de RJ sprake van een 'insignificante restwaarde', als de contante waarde van de restwaarde (terugkoopbedrag) minder bedraagt dan tien procent van de reële waarde van het goed op het moment van verkoop, of als meer dan 75 procent van de economische levensduur van het goed op het moment van terugname is verstreken.

Net als IFRS 15 (B70, put options) stelt de RJ dat als de reële waarde van het goed op terugkoopdatum lager is dan de overeengekomen terugkoopprijs, er geen sprake is van een verkoop, maar van een operationeel leasecontract (RJ 270 bijlage 2). Als de overeengekomen terugkoopprijs lager is dan die reële waarde is wel sprake van een verkoop.

Kijkend naar het voorbeeld is het juist de bedoeling van de producent dat de klant gebruik maakt van zijn terugverkooprecht. Daarom zal de overeengekomen terugkoopprijs hoger liggen dan de marktprijs op een tweedehandsmarkt, met als gevolg dat hier onder de huidige regelgeving geen sprake is van een verkoop. Het verkochte meubilair moet dan op de balans van de producent blijven staan. Een dergelijke balansverlenging past niet bij het circulaire bedrijfsmodel en heeft als negatief effect dat solvabiliteitsratio's onder druk komen te staan.

IFRS zit op dezelfde lijn als de RJ-regelgeving. Application guidance B70 e.v. van IFRS 15 behandelt de verwerking van put options: verplichtingen van verkopers om eerder verkochte goederen na verloop van tijd en na gebruik op verzoek van de koper terug te kopen. Als de koper hiermee een significant voordeel (verschil met de verwachte marktwaarde) kan behalen, wordt de verkoop accounting-technisch behandeld als een lease, conform IFRS 16 en niet als een normale verkooptransactie.

Rethinking vanuit circulaire economie

De hiervoor beschreven regelgeving is gebaseerd op kenmerken van een lineaire economie. De gedachte hierbij is dat goederen na verloop van tijd terugkomen bij de leverancier of een financier, meestal een leasemaatschappij, en vervolgens zo snel mogelijk te gelde worden gemaakt door deze af te stoten naar een opkoper of een andere vorm van een tweedehandsmarkt.

Er is in deze gedachte geen sprake van enige vorm van revitalisering of refurbishment. Als de terugverkoopwaarde hoger is dan de marktwaarde op het moment van terugverkoop blijft de leverancier met een verlies achter. Een door de leverancier eerder geboekte verkoop is dan in wezen niet gerealiseerd.

Het bedrijfsmodel binnen een circulaire economie is echter compleet anders. De marktwaarde (de directe opbrengstwaarde op een tweedehandsmarkt) is niet meer relevant, omdat de terugontvangen goederen niet worden doorverkocht in de staat waarin ze zich bevinden. Deze goederen worden na ingrijpende bewerkingen tot bijvoorbeeld nieuwe producten of gerevitaliseerde producten opnieuw verkocht. Binnen een circulaire economie zal de omvang van tweedehandsmarkten sterk afnemen.

'Binnen een circulaire economie zal de omvang van tweedehandsmarkten sterk afnemen.'

In de gedachte van een circulaire economie en de daarbij behorende economische realiteit is feitelijk sprake van een initiële verkoop van goederen, met daaraan gekoppeld een langlopend inkoopcontract met de verplichting voor de leverancier om die goederen na verloop van tijd weer in te kopen. Vergelijkbaar dus met een langlopend inkoopcontract voor bijvoorbeeld grondstoffen. In dit model is dan ook initieel sprake van een verkoop en verdwijnen de goederen van de balans van de leverancier. De leverancier neemt alleen een voorziening op zijn balans op, als hij verwacht onvoldoende dekking te vinden voor de te revitaliseren terugontvangen goederen. Hier is dan sprake van een verlieslatend contract.

Langlopende inkoopcontracten worden niet in de balans van de producent verwerkt, zoals bijvoorbeeld gebruikelijk is bij nog niet afgewikkelde overeenkomsten, die zijn begrepen in economische voorraden. Niet de marktwaarde, gedefinieerd als directe opbrengstwaarde, maar de marktwaarde als indirecte opbrengstwaarde speelt hierbij een rol. Met andere woorden: in hoeverre is de producent/leverancier in staat de terugontvangen goederen te herbewerken en opnieuw kostendekkend in de markt weg te zetten? Investeerders zijn niet alleen in dit laatste geïnteresseerd, maar willen ook weten in hoeverre de producent erin slaagt duurzame producten te ontwikkelen en zo minder afhankelijk te worden van steeds schaarser wordende grondstoffen. Hier zal ook het belang van niet-financiële informatie toenemen en zullen investeerders, conform het model van integrated reporting, inzicht willen hebben in de capitals waaruit de producent kan putten en de impact hiervan op mens en milieu.

Dunne scheidslijn

Een andere variant is dat de producent, bijvoorbeeld tegen een maandelijkse vergoeding, de kantoorinrichting van de klant verzorgt en deze onderhoudt. Dergelijke servicecontracten tenderen naar een leasingmodel; er is geen sprake meer van verkoop van goederen en evenmin van terugverkooprecht. De goederen blijven op de balans van de juridische eigenaar, in dit geval de producent, die de kantoorinrichting feitelijk verhuurt aan de klant.

Als er geen sprake is van een servicecontract maar van verkoop bij aanvang, kan het standpunt worden ingenomen dat de leverancier voor het terugverkooprecht een verplichting op zijn balans moet opnemen. Maar dan moet aan de actiefzijde van zijn balans ook het recht op de terug te ontvangen goederen worden opgenomen.

Op deze wijze verwerkt de leverancier zowel de rechten als de verplichtingen uit hoofde van nog niet afgewikkelde overeenkomsten in zijn balans. En dat is in strijd met het algemene principe dat dergelijke overeenkomsten juist niet in de balans worden verwerkt. Het is immers nog helemaal niet zeker dat de goederen daadwerkelijk zullen worden terug geleverd.

Binnen een verder doorontwikkelde circulaire economie is het ook goed voorstelbaar dat de goederen niet meer aan de oorspronkelijke leverancier worden terug geleverd, maar aan een derde partij, die op basis van een eigen bedrijfsmodel kansen ziet die goederen na bewerking opnieuw in de economische kringloop in te brengen.

Een argument tegen mijn standpunt dat sprake kan zijn van initiële verkoop is dat de economische scheidslijn tussen verhuur (leasing) en verkoop erg dun is, ook omdat het bij aanvang van de transactie al zeer aannemelijk is dat de goederen zullen worden terug geleverd aan de verkoper.

Mijn tegenargumenten zijn de volgende:

  1. Het blote feit dat de goederen zullen worden terug geleverd staat een verkoop niet in de weg, omdat de goederen opnieuw worden herbewerkt en als 'nieuw' product in de markt worden weggezet. In feite is de economische levensduur van de teruggenomen goederen in de staat waarin deze zich bevinden verstreken.
  2. Binnen de gedachte van een circulaire economie worden de teruggekochte goederen beschouwd als grondstoffen, die de nodige bewerkingen moeten ondergaan.
  3. Het belang van tweedehandsmarkten zal naar verwachting bij een groei van een circulaire economie sterk afnemen. Hierdoor zal de directe opbrengstwaarde voor de leveranciers irrelevant worden voor de bepaling van de fair value van teruggekochte goederen.
  4. Leasing is een vorm van financiering, waarbij de lessee de uitsluitende beschikkingsmacht over een goed verkrijgt, tegen betaling van termijnbedragen. Kijkend naar het voorbeeld in dit artikel is er geen sprake van enige vorm van financiering; de goederen worden immers na levering geheel betaald.

Meer laten aansluiten

De praktijk kent uiteenlopende vormen van circulaire bedrijfsmodellen, die vragen om daarop aansluitende verslaggevingsregels.

Het zou goed zijn als standaardsetters hun verslaggevingsregels heroverwegen en meer laten aansluiten op de kenmerken van een circulaire economie. Op die manier wordt meer recht gedaan aan de economische realiteit van de nieuwe businessmodellen die hiermee samenhangen en aan het concept van integrated reporting.

'Het op een circulair businessmodel toepassen van verslaggevingsregels uit de lineaire economie kan leiden tot slechte verslaggeving.'

Het op een circulair businessmodel toepassen van verslaggevingsregels uit de lineaire economie kan leiden tot een verkeerde weergave van de economische realiteit en dus tot slechte verslaggeving. Het gevaar dat dergelijke verslaggevingsregels de ontwikkeling van circulaire bedrijfsmodellen belemmeren ligt op de loer.

Henk Verhoek was senior beleidsmedewerker Beroepsontwikkeling en Beleid NBA.

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.