Perikelen rondom Wet werk en zekerheid (1)
De invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) verloopt niet bepaald geruisloos. Zo kwam in diverse zaken van de afgelopen maanden de vraag op welk recht moest worden toegepast: het oude of het nieuwe?
Michel T Schroots
Sinds de inwerkingtreding van de Wwz op 1 juli 2015* heeft zich al in verschillende procedures de vraag voorgedaan welk recht van toepassing is: het oude recht of het nieuwe Wwz-recht. In deze bijdrage staan wij stil bij het toepasselijk recht in het geval van een voorwaardelijk ontbindingsverzoek ná ontslag op staande voet. Dat is een ontbindingsverzoek 'voor de zekerheid', namelijk voor het geval het staandevoets ontslag 'niet houdt' en er achteraf vele maanden loon moet worden nabetaald.
In juli 2015 kreeg de kantonrechter Gelderland de vraag voorgelegd welk recht van toepassing is op een voorwaardelijk ontbindingsverzoek als het ontslag op staande voet vóór 1 juli 2015 aan de werknemer is verleend. De kantonrechter begon met te overwegen dat het overgangsrecht behorende bij de Wwz bepaalt dat het oude recht van toepassing blijft op een opzegging van de arbeidsovereenkomst gedaan vóór 1 juli 2015 en op de gedingen die op die opzegging betrekking hebben, alsmede op een geding dat is aangevangen voor dat tijdstip.
Feitencomplex
De kantonrechter oordeelde dat een (voorwaardelijke) ontbindingsprocedure niet kan worden aangemerkt als een geding dat betrekking heeft op de opzegging, nu een dergelijke procedure naar zijn aard ziet op een andere manier van beëindiging van de arbeidsovereenkomst en in zoverre geen betrekking heeft op de opzegging wegens een dringende reden. De kantonrechter oordeelt verder dat het feit dat aan het (voorwaardelijke) ontbindingsverzoek hetzelfde feitencomplex ten grondslag is gelegd als aan het ontslag op staande voet hieraan niet af doet, omdat een ontbindingsprocedure een ander beoordelingskader heeft dan gedingen in het kader van opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Het voorgaande brengt met zich mee dat een (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek dat 1 juli 2015 is binnengekomen bij de rechtbank, beoordeeld dient te worden aan de hand van het per 1 juli 2015 geldende recht.
Onbereikbaar
Afwijkend van deze uitspraak is de beschikking van de kantonrechter Amsterdam van 19 augustus 2015. Het betreft in deze zaak een werkneemster die zich op 1 juni 2015 heeft ziek gemeld en op 2 juni 2015 op staande voet wordt ontslagen, omdat zij niet zou hebben gereageerd op oproepen van de werkgever, onbereikbaar zou zijn en zonder geldige reden van het werk zou zijn weggebleven. De werkneemster vordert in kort geding doorbetaling van loon. De werkgever verzoekt vervolgens de (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst, 'voor zover vereist'.
Voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van het geschil staat centraal de vraag of het ontbindingsverzoek en het aanhangige kort geding 'gedingen zijn die betrekking hebben op het ontslag op staande voet van 2 juni 2015'. De kantonrechter overweegt dat de vordering in kort geding rechtstreeks afhankelijk is van het voorlopig oordeel over de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dat het ontbindingsverzoek is ingediend op basis van - grotendeels - hetzelfde feitencomplex als hetgeen aan het ontslag op staande voet ten grondslag is gelegd (en is ingediend voor het geval het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig mocht blijken). Beide procedures hebben naar het oordeel van de kantonrechter aldus betrekking op het ontslag op staande voet.
Ruim bereik
Vervolgens staat de kantonrechter stil bij de definitie van 'betrekking hebben op', hetgeen volgens Van Dale betekent 'gaan over, er verband mee houden', hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter ook een ruim bereik impliceert. Voor een meer beperkte interpretatie van 'betrekking hebben op'ziet de kantonrechter geen aanleiding, al was het maar omdat daarmee volgens de kantonrechter het risico ontstaat dat op verschillende procedures die voortvloeien uit hetzelfde ontslag, verschillende regels van toepassing zijn, terwijl dat nu juist is wat overgangsrecht beoogt te voorkomen.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat de Wwz niet van toepassing is op het ontbindingsverzoek en ook niet op het gelijktijdig behandelde kort geding. In wezen een logische uitspraak, nu toepassing van het oude én het nieuwe recht de beslechting van een geschil tussen werkgever en werknemer juist complexer kan maken, in plaats van eenvoudiger, terwijl overgangsrecht, zoals de kantonrechter overweegt, nu juist dat laatste beoogt.
Kantonrechters denken dus verschillend over de vraag of de Wwz of de voor 1 juli 2015 geldende wettelijke regeling van toepassing is bij de beoordeling van een voorwaardelijk ontbindingsverzoek waarbij het ontslag op staande voet vóór 1 juli 2015 is verleend. Hoewel er dus kantonrechters zijn die strikt vasthouden aan het overgangsrecht, oordeelde de kantonrechter te Amsterdam dat het in het overgangsrecht opgenomen begrip 'betrekking hebben op' in deze ruimer uitgelegd moet worden.
*Dit is de eerste column in een serie over de gevolgen van de Wwz voor de praktijk.
Gerelateerd
UWV verdubbelt tijdelijk beslistermijn voor WIA-beoordelingen
Uitkeringsinstantie UWV verlengt de beslistermijn voor WIA-beoordelingen en herbeoordelingen met ingang van het nieuwe jaar tijdelijk van acht naar zestien weken....
Loonkloof tussen mannen en vrouwen nog altijd ruim 10 procent
Maandag 24 november is dit jaar uitgeroepen tot 'Equal Pay Day'. Volgens vakbond FNV verdienen vrouwen in Nederland gemiddeld nog altijd 10,5 procent minder dan...
Hoge Raad: dertien jaar lang uitzendkracht inhuren is te lang
Een uitzendkracht dertien jaar onafgebroken inhuren is te lang. Dat besliste de Hoge Raad in een zaak die was aangespannen door een werknemer die meermaals vroeg...
Equal Pay Day is geen feestdag
Het vraagstuk van gelijke beloning zou een nobrainer moeten zijn. In plaats daarvan worstelen vrouwen in de accountancy met een loonkloof en een babyboete.
Kabinet houdt vast aan regeling huisvestingskosten arbeidsmigranten
Het kabinet heeft besloten dat werkgevers maximaal 25 procent van het minimumloon in rekening mogen brengen voor huisvestingskosten van arbeidsmigranten. De geplande...
