Opinie

Deloitte en Ahold: een merkwaardige uitspraak van het CBb

De uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) inzake de controle van de boekhouding van Ahold door Deloitte was voor mij volstrekt onverwacht. Volgens de rechter is Deloitte „ernstig tekort geschoten" en heeft de accountant blijk gegeven van „een grote mate van passiviteit".

Centraal in de discussie stond de interpretatie van beroepsregel RAC 600: de groepsaccountant dient de werkzaamheden uit te voeren die nodig zijn om toereikende controle-informatie te verkrijgen waaruit blijkt dat de door de andere accountant uitgevoerde werkzaamheden in het kader van de specifieke opdracht toereikend zijn voor de doelstellingen van de groepsaccountant.

De grote vraag was of het CBb evenals de Raad van Tucht van mening was dat over het algemeen gesteld kan worden dat het voor een in een internationaal netwerk of firm optredende groepsaccountant accountant voldoende is om te steunen op de kwaliteitsstelsels van het netwerk of de firm, of dat er in dit specifieke geval meer had moeten gebeuren.

Wie de uitspraak bestudeert kan niet anders concluderen dat er volgens de rechter in dit geval buitengewone omstandigheden waren die de groepsaccountant er toe hadden moeten brengen zich goed in de problematiek te verdiepen, opdat hij kom beslissen of de ingezette controlemaatregelen adequaat waren. Op verschillende plekken in het vonnis zien we dat de rechter van oordeel is dat er voldoende aanleiding was voor de groepsaccountant om de controle nauwlettender te volgen dan onder normale omstandigheden het geval zou zijn geweest.

Mijn conclusie hieruit is dat een groepsaccountant in zijn algemeenheid mag steunen op het werk zoals dat door een kantoor van het netwerk is uitgevoerd, tenzij er omstandigheden waren die met zich meebrachten dat specifieke (aanvullende) controle-opdrachten noodzakelijk zijn, zoals hier het geval was.

Zoals uit de overlegde stukken van Deloitte NL blijkt was men zich hiervan wel degelijk bewust en heeft er intensief overleg plaatsgevonden over de uitgevoerde controle bij US Food. Van een "passieve houding" van de groepsaccountant was naar mijn mening dan ook geen sprake en ik ben van  mening dat in ieder geval dit oordeel van het college geen hout snijdt.

De vraag is dan wel of de door Deloitte US uitgevoerde aanvullende werkzaamheden adequaat zijn en dat is naar het oordeel van de rechter niet het geval. De voornaamste redenen zijn kort samengevat:

  • de selectie van de geadresseerden van de verificatiebrieven geschiedde door functionarissen van USF en derhalve niet door de accountant
  • de bevestiging niet werd gevraagd aan de financiële afdeling van de leverancier, die deze informatie met de gegevens met de eigen financiële informatie had kunnen confronteren, maar aan personen van de afdeling die USF van informatie had voorzien (gebrek aan functiescheiding).

Het CBb vindt "dat zonder deze zwakheden te ondervangen, gelet op de buitengewone omstandigheden, geen toereikende zekerheid werd verkregen". Dat brengt met zich mee dat de groepsaccountant onvoldoende deugdelijke grondslag had voor zijn oordeel.

Opvallend daarbij is de constatering dat de rechter het niet van belang vindt of dat nu door een gebrek aan instructies of door een gebrek aan toezicht door de groepsaccountant wordt veroorzaakt. "Welke oorzaak precies kan worden aangewezen is voor de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van de (groeps) accountant die uiteindelijk de goedkeurende verklaring heeft verstrekt niet relevant."

Deze uitspraak zal nog lang voor de nodige discussie in de beroepsgroep zorgen.

Allereerst door de conclusie dat de groepsaccountant ten allen tijde persoonlijk tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het werk van zijn in het netwerk opererende collega's en dat de oorzaak van falen niet relevant is. Dat laatste lijkt me nogal relevant en deze conclusie kan grote gevolgen hebben voor de internationale beroepspraktijk.

Vervolgens is het blijkbaar eveneens niet van belang onder welke controlevoorschriften de controle door die collega's is uitgevoerd. De groepsaccountant dient zelf de afweging te maken of dit voor hem een deugdelijke grondslag vormt.

Ik vind het eveneens opmerkelijk dat het oordeel van de Raad van Tucht en het CBb over de uitgevoerde controlewerkzaamheden eensluidend negatief is. Ik noem dit bewust opmerkelijk omdat in twee Amerikaanse rechtszaken het oordeel geheel anders was.

Daar werd allereerst Deloitte USA vrijgesproken door de rechter in een class action, met als oordeel dat Deloitte de fraude heeft ontdekt, ondanks massale samenspanning door een aantal sleutelfiguren.

Vervolgens werd in een zaak van de SEC tegen KPMG (de voorgangers van Deloitte USA) geoordeeld dat de door hen uitgevoerde controle bij US Food voldeed aan de Amerikaanse beroepsvoorschriften. Bedenk daarbij dat de controle op precies dezelfde wijze werd uitgevoerd als die waarvoor Deloitte USA door de Nederlandse rechters werd veroordeeld.

Opvallend is dat de Amerikaanse rechter hier tot het oordeel komt dat het wel degelijk juist was dat de confirmatiebrieven naar de verkoopfunctionarissen werden gestuurd. Daarmee wijst de Amerikaanse rechter de aanklacht van de SEC af dat deze nu juist naar de financiële functionarissen hadden moeten worden gestuurd. Alleen met de kennis achteraf, wetende dat er fraude werd gepleegd, had het voor de hand gelegen na te gaan of deze wel ter goede trouw waren, aldus de Amerikaanse rechter.

Het is duidelijk dat de door Deloitte USA gevolgde werkwijze twee keer de volledige goedkeuring krijgt van de daartoe bevoegde Amerikaanse autoriteiten. Het is dan ook uiterst merkwaardig dat men in Nederland van mening is dat het anders had gemoeten, terwijl de vaktechnische voorschriften dat niet voorschrijven.

Naar mijn mening borduren de Raad van Tucht en het CBb hier wat al te makkelijk voort op de eerdere conclusie van de onderzoekers van de Ondernemingskamer die de mening waren toegedaan dat er bij de confirmatiebrievenprocedure "een (overigens toegestane) keuze is gemaakt die onderzoekers niet verstandig voorkomt".

Het is opvallend dat deze redenering zo hardnekkig wordt gebruikt zonder dat hiervoor enige vaktechnische onderbouwing voor is. Het lijkt wel alsof men met de kennis van nu (er was een grote fraude) tot een argumentering achteraf komt om de groepsaccountant van nalatigheid te betichten.

Dat lijkt mij een volkomen verkeerde manier van oordelen. Tegen een dergelijke massale samenspanning is nu eenmaal geen kruid gewassen. Het valt bovendien sterk te betwijfelen of de door de Raad van Tucht en het CBb geconstateerde zwakheden hadden kunnen worden voorkomen door de confirmatiebrievenprocedure op de door hen (achteraf) voorgestelde manier uit te voeren.

Feit is en blijft dat de fraudeurs ondanks hun leugens uiteindelijk zijn ontdekt door Deloitte USA, waarvoor enige dank van aandeelhouders wel op zijn plaats is.

Samenvattend ben ik het volstrekt oneens met de uitspraak.

De controle van US Food is naar mijn mening vaktechnisch volkomen adequaat uitgevoerd en van passiviteit bij de groepsaccountant is aantoonbaar geen sprake. Het is te betreuren dat er in deze zaak geen hoger beroep mogelijk is en dat we het met deze ongelukkige uitspraak zullen moeten doen.

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Registeraccountant Ruud Pruijm (1946) is emeritus hoogleraar administratieve techniek aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.