Magazine

Innovatie kan en we weten hoe!

Het accountancyonderwijs lijkt op hbo-niveau, betoogde Hans Blokdijk in het aprilnummer. Volgens Jan Bouwens is het niveau echter hoger dan ooit en draagt het accountancyonderzoek concreet bij aan innovatiemogelijkheden. Maar het kan nog beter "als kantoren minder terughoudend worden met het beschikbaar stellen van onderzoeksgegevens".

Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 9, 2008

Bekijk alle artikelen uit dit nummer

» Download dit artikel in pdf

Soms lijkt het erop dat accountants vergeten wat onderzoek aan economische en bedrijfskundige faculteiten vermag. Die indruk kreeg ik althans toen ik in het aprilnummer van ‘de Accountant’ Hans Blokdijks artikel ‘Innovatie moet, maar wat en hoe?’ las. Universiteiten zouden volgens Blokdijk in hun accountancyonderwijs lijken op een hogere beroepsopleiding (hbo) en hun onderzoek is betekenisloos voor innovatie in het beroep. Mijn ervaring is een heel andere. Het masteronderwijs is nog nooit zo hoog van niveau geweest als nu en daarmee wordt de innovatiekracht van accountantskantoren enorm gestimuleerd.

Enorme impuls

De afgelopen jaren is de discrepantie tussen de masteropleiding accountancy en de beroepsopleiding tot registeraccountant toegenomen. Binnen de masteropleiding heeft de academische vorming een enorme impuls gekregen, doordat de studenten overwegend college krijgen van actieve onderzoekers. Studenten krijgen niet langer een attitude bijgebracht van ‘zo moet het’ maar meer van ‘wat is het verwachte effect als ik uit een groot aantal mogelijke oplossingen er een kies?’. Zo moeten ze kunnen inschatten of het verschil maakt of we een bedrijf waarderen op basis van verwachte cash flows of op basis van residual income. In theorie is er geen verschil, maar we weten dat met cash flow-voorspellingen grotere fouten worden gemaakt dan met winstvoorspellingen. Een van mijn studenten heeft onderzocht of nieuwe SEC-regelgeving de kwaliteit van winstvoorspellingen beïnvloedt, en stelt vast dat ze afneemt. En zo is er nog een groot aantal andere onderzoeken die relevant zijn bij de vorming van de accountant in spe (zie kader). Door studenten in aanraking te brengen met deze kennis stellen we hen in staat binnen het accountantskantoor of elk ander bedrijf nieuwe assurance- en andere accountingproducten te ontwikkelen.

Geen ontwerpers

Hier wringt Blokdijks tweede punt. Hij meent dat accountantonderzoekers zelf met innovaties moeten komen. Maar wij zijn geen ontwerpers. We kijken naar verbanden die de ontwerper helpen een product te maken. Zo kunnen we op basis van onderzoek zeggen dat het onverstandig is veel prestatiemaatstaven te gebruiken om een manager aan te spreken. Als we dan een prestatiemeetsysteem voor een manager ontwerpen kunnen/moeten we rekening houden met zo'n bevinding. We kunnen ook zeggen dat naarmate we taken sterker decentraliseren, we gelijktijdig gebruik moeten maken van geaggregeerde maatstaven zoals winst, en minder van disaggregaten zoals kosten of verkopen.

Via studenten geven we heel veel van dit soort kennis (zie wederom het kader bij dit artikel) aan accountants door.

Studenten krijgen dus meer dan genoeg bagage mee om assurance-producten te ontwerpen. Het ontwerp zélf is echter geen taak van de universiteit.

Beschikbaarheid gegevens

Het onderzoek in Nederland op het gebied van accountancy is nog nooit op een zo hoog niveau geweest als nu. Ik snap dan ook niet waar Hans Blokdijk het idee vandaan haalt dat innovatie vanuit universiteiten onvoldoende wordt gestimuleerd. De Nederlandse wetenschap is er klaar voor om kantoren te helpen bij de ontwikkeling van hun producten. Zo zou ik heel graag weten wat de kwaliteit van audit trails bepaalt.

Maar dan komt een heel ander probleem om de hoek kijken: kantoren moeten wel bereid zijn gegevens aan de onderzoeker beschikbaar te stellen. Tot nu toe zijn kantoren echter zeer terughoudend bij het vrijgeven van onderzoeksdata. Zelfs als geheimhouding is gegarandeerd.

Er is een heel groot terrein te winnen - voor wetenschap én praktijk - als kantoren data beschikbaar stellen voor onderzoek. Zo zouden we kunnen kijken naar de wijze waarop controls functioneren binnen het accountantskantoor. Net zoals we dat nu ook al doen binnen andere ondernemingen.

‘Professorabele’ auditors

Met zulke gegevens kunnen we antwoord geven op allerlei vragen. Zoals: hoe heeft de overdracht van dossiers effect op de kans dat een team zijn werk goed verricht? Of: hoe belangrijk is ervaring voor de kwaliteit van de output van een audit team? Er zijn werkelijk honderden vragen die we kunnen beantwoorden om accountantskantoren te helpen bij de verdere ontwikkeling van het assuranceproduct. Het onderzoek naar auditprocessen is wereldwijd klein. We zouden kantoren enorm kunnen helpen, als zij tenminste data beschikbaar zouden stellen.

Kantoren lossen met die beschikbaarstelling ook een ander probleem op: het dramatische tekort aan ‘professorabele’ auditors. Op dit moment is maar een heel klein deel van de accountancyonderzoekers bereid zijn carrière te richten op auditingonderzoek. Dat heeft alles te maken met de genoemde afwezigheid van gegevens. Ook onderzoekers maken risicoafwegingen in termen van kansen op interessante onderzoeksvragen en de daarmee verbonden publicaties. Zonder data is er geen onderzoeksvraag, geen kans op publicatie en dus geen kans op carrière.

Commissie Eindtermen

Zoals gezegd is het verwijt dat de eindtermen van de accountantopleiding op hbo-niveau zouden liggen, volkomen uit de lucht gegrepen als het om het bachelor - en masteronderwijs gaat. Wel ben ik het met Blokdijk eens dat de post masteropleiding wetenschappelijker inbedding zou mogen kennen.

Onlangs hebben kantoren en universiteiten de kans gehad dit tij te keren. De minister van Financiën heeft in juni 2006 de Commissie Eindtermen Accountancy (CEA) ingesteld. Deze heeft een subcommissie een voorstel ter zake uit laten werken. Deze subcommissie heeft per vak voor alle drie de leerfasen - bachelor, master en post-master RA - voorgeschreven hoeveel tijd aan welke onderwerpen moet worden besteed.

In plaats daarvan had men er natuurlijk voor moeten kiezen aan te geven dat een student aan de post-master-opleiding tot accountant kan beginnen als deze in staat is de in de post-master-opleiding te behandelen stof te volgen. Zonder een gedegen boekhoudkundige kennis is dat onmogelijk. Het is dus niet nodig om te eisen dat de student kennis heeft van het ‘rekeningschema in de boekhouding’ of de ‘permanence’ of ‘de verwerking van omzetbelasting in de boekhouding’ (pagina 31, CEA-rapport).

De subcommissie die deze detailregels voorstelde bestond uit een parttime hoogleraar, mensen van de hbo-opleidingen en vertegenwoordigers van NOvAA en NIVRA.

Door in hoge mate van detail het aantal studie-uren vast te leggen is de deur gesloten voor een bredere instroom vanuit diverse business studies. Ik kan niemand uit het buitenland toelaten in de accountancy master en zelfs voor studenten international business is het bijna onmogelijk zonder onoverkomelijk deficiënties in het accountancyprogramma te stromen. Wat we nu (landelijk) zien is dat het aandeel studenten met een academische bachelor terugloopt ten gunste van de hbo-instroom. Het is bijzonder jammer te moeten waarnemen dat waar kantoren, universiteiten, en het NIVRA de kans hadden de instroom te verdiepen we het nu juist onaantrekkelijk hebben gemaakt op de universiteit voor een accountancymaster en dus postmaster kiezen. Ik zwijg dan nog over academische studenten uit het buitenland. Deze ontwikkeling contrasteert aanzienlijk met de ontwikkeling van het accountancyberoep dat zich in toenemende mate internationaliseert.

Allergisch voor statistiek

Ook had de post-master-opleiding tot accountant zelf verder kunnen worden ingericht voor de dag van morgen. Ik denk hierbij onder meer aan verdieping van de opleiding in risicoanalyse zoals daar vanuit financiering tegenaan wordt gekeken. Dit type kennis zou zeer van pas komen bij de beoordeling van financiële instrumenten. Als we kijken naar de huidige opleiding tot accountant, dan lijken de ontwerpers ervan allergisch voor statistiek. En dat terwijl risicoanalyse op twee benen staat: basisgegevens (leert de accountant verzamelen) en rigoureuze statistische analyse (leert de accountant niet).

Concluderend: Het artikel ‘Innovatie moet, maar wat en hoe?’ geeft onvoldoende credits aan de kwaliteit van de masteropleidingen tot accountant die we thans in Nederland kennen. Het accountancyonderzoek aan de Nederlandse universiteiten is van een hoog niveau, en het zijn juist deze onderzoekers die onze studenten opleiden. Wat we onze studenten leren zou hen moeten helpen de ontwikkeling van assurance -producten ter hand te nemen, net zoals een finance-student na afronding van zijn master en met de nodige beroepservaring in staat moet zijn financiële instrumenten te ontwikkelen.

Wel is belangrijk dat accountantskantoren, ten behoeve van het stimuleren van meer (ook voor de praktijk nuttig) onderzoek, ruimhartiger worden met het ter beschikking stellen van onderzoeksgegevens.

En tot slot hebben universiteiten, NIVRA en accountantskantoren tijdens het werk van de Commissie Eindtermen Accountancy de kans laten liggen de post-initiële opleiding te moderniseren. Laten we daar morgen aan beginnen. De faculteiten economie en bedrijfskunde zijn er klaar voor!

Noot
Jan Bouwens is hoogleraar accounting aan de Universiteit van Tilburg.

Relevant onderzoek voor ontwikkeling assurance-producten

Een recente auditingstudie van Liesbeth Bruynseels en Marleen Willekens (2006) laat zien dat going concern opinons samenhangen met cash flow-vergrotende maatregelen. Voor financieel in zwaar weer verkerende bedrijven vinden zij dat de kans op een going concernopinie afneemt als het management tijdelijke maatregelen treft die op korte termijn cash flow verhogend werken. Daartegenover staat dat maatregelen die nu en naar verwachting in de verdere toekomst cash opleveren in de ogen van de accountant het faillissementsrisico verkleinen; dat wil zeggen de accountant geeft dan juist minder snel een going concern-opinie af. Maatregelen met alleen een langetermijneffect worden gezien als risicovergrotend. Deze kennis is relevant bij de ontwikkeling van beleid binnen het accountantskantoor als het gaat om de afgifte van going concern-opinies.

Een ander onderzoek haal ik uit de Accounting Review van 2005. Hierin wordt bezien of accountants leiden aan het zo geheten ‘halo-effect’: de waarneembare neiging van personen om mensen in te delen als overwegend goed of inferieur, waarbij de indeling hun oordeel kleurt. E. O'Donnell en Joseph Schultz vinden dat accountants die een strategische analyse uitvoeren binnen een bedrijf en een gunstig oordeel vormen, minder snel geneigd zijn informatie die in strijd is met dit oordeel te accepteren. De uitkomst zou effect kunnen hebben op het beleid van accountantskantoren om de kans op oordeelsfouten te verkleinen.

Studenten weten dat we bedrijven het beste waarderen door uitsluitend naar eigen vermogen te kijken, omdat de equity cost of capital een opslag voor de leverage bevat. Omdat we de marktwaardering van eigen vermogen en de vermogenskostenvoet kennen, kijken we het beste naar eigen vermogen en residual incomeverwachtingen om bedrijven te waarderen. Van studenten wordt verwacht dat zij deze inzichten omzetten in acties: zij moeten zelf bedrijven waarderen. Deze inzichten zijn rechtstreeks gebaseerd op onderzoeksuitkomsten. Zie voor een overzicht Penman (2000).

Aan het einde van de studie moeten studenten zelf onderzoek doen naar accounting-fenomenen. Recent onderzoek laat zien dat aanpassingen in overlopende posten weinig persistent zijn (Sloan, 1996 en Dechow, Richardson en R. Sloan, 2008). In het bijzonder blijkt dat cash flows-toenames slecht worden gebruikt en dat de markt deze beweging pas laat opmerkt. Dit is kennis die de accountant kan gebruiken als deze nadenkt over bijvoorbeeld due diligenceonderzoek.

Tevens weet een student accountancy dat de kans op winstmanipulatie toeneemt als het toezicht op bedrijven zich binnen het old-boys network afspeelt (Klein 2002 a en b). Ook weet hij winstmanipulatie te detecteren.

Studenten leren ook prestatiemaatstaven als winst en klanttevredenheid in te zetten om medewerkers te motiveren de bedrijfswaarde te vergroten (Ittner en Larcker, 2003 en Baker, 2002).

De werkgever mag verwachten dat de student deze kennis inzet in zijn praktijk. Ik zou veel meer dan een jaargang van de accountant vol kunnen schrijven met bevindingen uit de wetenschap die belangrijk zijn voor de innovatie van het assuranceproduct.

Zie voor bronnen kader ‘Literatuur’.

Literatuur

Baker, G., (2002), Distortion and Risk in Optimal Incentive Contracts, Journal of Human Resources, 2002, volume 37 ( 4), pagina's 728-751.

Bruynseels, L. en M. Willekens (2006), Strategic Actions and Going-Concern Audit Opinions, working paper Tilburg University.

Blokdijk, H., Innovatie moet, maar wat en hoe?, ‘de Accountant’, april 2008, pagina's 63-65.

Brown, L.D. en K.J. Kim (1999), Timely Aggregate Analyst Forecasts as Better Proxies for Market Earnings Estimates, Journal of Accounting Research, pagina's 382-385

Dechow, P.; S. Richardson and R. Sloan (2008), The Persistence and Pricing of the Cash Component of Earnings, Journal of Accounting Research, forthcoming in June.

Feltham, G.A. and J. Xie (1994), Performance measure congruity and diversity in multi-task principal/agent relations, The Accounting review, 69 (3), pagina's 429-453.

Holmstrom, B. (1979), Moral Hazard and Observability, Bell Journal of Economics, 10, pagina's 74-91.

Ittner, Christopher D. and David F. Larcker, Coming up short on nonfinancial performance measurement, Harvard Business Review; Boston, pagina's 88-95, november 2003

Klein, A. (2002a), Economic determinants of audit committee independence, The Accounting Review 77 (2), pagina's 435-452.

O'Donnell, E. en J. Schultz jr. (2005), The halo effect in business risk audits: cab strategic risk assessment bias auditor judgment about accounting details, The Accounting Review 80 (3), pagina's 921-939.

Klein, A. (2002b), Audit committee, board of director characteristics, and earningsmanagment, Journal of accounting and economics, 33 (3), pagina's 375-400.

Penman, S.H. (2000), Financial Statement Analysis and security Valuation, McGraw Hill, Irwin.

Sloan, 1996 R. Sloan, Do stock prices fully reflect information in accruals and cash flows about future earnings?, The Accounting Review 71, pagina's 289-315.

Jan Bouwens is hoogleraar accounting UvA en research fellow University of Cambridge.

Gerelateerd

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.