Opinie

Singing the blues

"The music business is a cruel and shallow money trench, a long plastic hallway where thieves and pimps run free and good men die like dogs. There's also a negative side." Aldus omschreef de Amerikaanse schrijver Hunter S. Thompson ooit de muziekindustrie.

Ik vond deze quote niet in het Groot Citatenboek, alhoewel Thompson - inclusief zijn Jan-Cremer-in-het-kwadraat taalgebruik - geen onbekende is als het gaat om pregnante uitspraken. Nee, ik vond het als krantenknipsel, geplakt op het raam van een verloederde derdehands bluesmuziekwinkel in het optisch even verloederde centrum van Clarksdale in Mississippi, USA. Een groot dorp dat zich het etiket aanmatigt de geboorteplaats en hoeder te zijn van de authentieke blues - compleet met 'The Blues Museum'. 

Maar Clarksdale heeft in termen van revival en sociaal experiment eigenlijk veel meer te bieden dan op het eerste gezicht lijkt. Als je tenminste kreunende deuren in verdacht uitziende façades durft te openen en in gesprek gaat met de vele restaurerende durfinwoners. 

De ondankbare winkeleigenaar - ondankbaar, want hij leeft ten slotte van de oude vruchten van dezelfde muziekindustrie die Thompson zo sardonisch neerzet - suggereerde met zijn raamaffichering dat hij eigenlijk weinig oog had voor het onbekende jonge en oude talent dat door diezelfde muziekindustrie een kans kreeg een breder podium te vinden. Net zoals critici van de huidige big four, inclusief ikzelf, hun eigen leerschool bij die kantoren voor geen geld zouden hebben willen missen. 

De man bleek ondanks zijn wrange boodschap bij de voordeur zeer toegankelijk en had een encyclopedische kennis van de blues, haar ontstaansgeschiedenis en wat er van geworden is. Ontstaan als verhalende muziek die aanvankelijk geen ander doel (en gehoor) had dan troost voor de musicus zelve, daarna zijn familie en kennissen en uiteindelijk ook de rest van ons. Dat laatste vooral dankzij en ondanks die door Thompson verfoeide muziekindustrie. 

Hunter S. Tompson heeft ook de tv-industrie eens zo'n gelijkluidend provocerend etiket meegegeven. En als hij zichzelf even had verdiept in het gezondheidswezen, advocatuur, filmindustrie, sportwereld of welke andere branche dan ook - inclusief accountancy - dan hoeven we eigenlijk steeds maar één woordje in zijn typering te vervangen om (op een Blue Monday) de situatie en boodschap branchespecifiek te herkennen. 

Dat doet je je afvragen welk beroep zich wél kan onttrekken aan de corruptie van het grote geld of, om het wat vriendelijker te zeggen, het bottom line imperatief van welk vrij-in-gebondenheid beroep dan ook. 

Dat is voer voor cynici, realisten en idealisten, ofwel (gegeven de grote zwijgende meerderheid in onze eigen gelederen) voor degenen die zich roeren op deze site. We zijn allemaal opgevoed met prachtige betogen over het vrije beroep en haar erecode. En ik geloof er nog steeds het nodige van, maar niet alles meer. 

Een van de eerste kritische boeken die ik heb gelezen over de vraag of geld en professionele overtuiging wel goed samengaan is 'Disabling Professions' van Ivan Illich et al. Uit 1977 maar nog steeds zeer actueel. 

De puntigste observatie over de rol van geld binnen ons eigen beroep kwam ooit uit onverdachte mond: die van P.C. Louwers, oud-NIVRA-voorzitter en chief internal auditor van Philips. Ook in de jaren zeventig, in een bijzondere NIVRA-ledenvergadering nog wel, toen de chronisch-onrustige relatie interne en externe accountants weer eens de vlam in de pan dreigde te doen slaan. 

Ik zal het nooit vergeten. Louwers begon zijn betoog met: "Iedere keer als men begint te zeggen 'het gaat niet om het geld' kun je ervan op aan dat het het geld is waar het echt om gaat". 

Professies, ook de onze, hebben vaak een haat-liefdeverhouding met zichzelf. 

Het is vaak geld, en de vraag wat nu precies genoeg is, die de knop de ene of de andere kant omdraait. En ons verdeeld tussen idealisten en realisten. En in het verlengde daarvan, tussen cynici van de ene, en cynici van de andere kant. 

Om het actueel te houden: Een recent interview in de Volkskrant met Marcel Pheijffer begint met deze inleiding door de journalist: 'Maar vind maar eens een hoogleraar accountancy die wat wil vertellen over het harde AFM onderzoek. Vrijwel iedere professor is verbonden aan de Big 4...' 

Het is een journalistieke openingsblues over de zwijgende meerderheid binnen de academische wereld, over zaken die de praktische kern van de beroepsuitoefening aangaan. 

We kunnen daar niets anders uit concluderen dan dat academia zijn academische vrijheid heeft verloren en daarmee het gezag van zijn stem, if any, op het punt van maatschappelijke essentialia. 

(Accountancy)-academia - ik weet dat ik generaliseer en beken dat ik vaktechnisch nog steeds veel leer van academische publicaties - wordt daarmee getekend als een door gelegenheidsmoraal gedreven industrie, vooral als het gaat om de ratio en duurzaamheid  van het bestaande bedrijfsmodel van de beroepspraktijk. Waarmee ook de vrijheid en de ziel van academia zelf wordt afgeschreven. 

En dan is er - met een knipoog naar Hunter S. Thompson - ook nog het slechte nieuws... 

Dat mag u zelf uitvogelen. 

Jules Muis 

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Jules Muis verliet in 1995 het openbare accountantsberoep en was vervolgens vice president en controller van de Wereldbank en directeur-generaal en chief internal auditor van de Europese Commissie. Van 2014 tot eind 2020 was hij lid van de Public Interest Oversight Board (PIOB). Muis was van oktober 2012 tot oktober 2015 ook lid van de Board of Auditors van het European Stability Mechanism (ESM). Jules Muis schrijft op persoonlijke titel.

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.