Opinie

Hoogleraren accountancy, deel I: fact check

Onlangs stuurde minister van Financiën Dijsselbloem een brief aan de Tweede Kamer, naar aanleiding van een motie van Kamerlid Henk Nijboer. De motie heeft betrekking op de onafhankelijkheid van hoogleraren accountancy.

De motie-Nijboer luidt als volgt:
'Constaterende dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse hoogleraren in dienst is van accountancykantoren;
overwegende dat dit kan leiden tot onwenselijke belangenverstrengeling en een onafhankelijke blik op de beroepsuitoefening beperkt;
vraagt de regering, met universiteiten en de sector in gesprek te gaan om te komen tot meer hoogleraren zonder nevenfuncties in de sector,
en gaat over tot de orde van de dag.'

De minister stelt in zijn brief onder meer het volgende:

  • Aantal hoogleraren met een RA-titel betrokken bij een postmaster RA-opleiding: 36
  • Aantal hoogleraren daarvan dat uitsluitend een dienstverband heeft bij een universiteit: 10
  • Aantal deeltijdhoogleraren: 26
  • Aantal deeltijdhoogleraren tevens werkzaam bij accountantsorganisatie: 14
  • Aantal deeltijdhoogleraren in andere functie, waaronder toezichthouder: 2 (de minister noemt geen aantallen, maar dit betreft Maijoor en Majoor)
  • Percentage hoogleraren-RA niet verbonden aan accountantsorganisatie: 61 procent
  • Percentage hoogleraren wel verbonden aan accountantsorganisatie: 39 procent

Ook stelt de minister dat 'deze hoogleraren zich de afgelopen jaren met ingezonden brieven en dergelijke hebben gemengd in het publiek debat over de sector' (daar overigens aan toevoegend: 'Het is in dat verband goed als een hoogleraar bij publicatie van een stuk transparant is over zijn/haar nevenfuncties en bij welke accountantsorganisatie hij of zij werkzaam is.')

In het kader van een fact check heb ik via de websites van de accountantsopleidingen en het accountantsregister voorgaande feiten geverifieerd. In deze bijdrage inventariseer en becommentarieer ik de door de minister gepubliceerde cijfers.

In een volgende bijdrage zal ik nader ingaan op een inventarisatie van ingezonden brieven en andere wijze van deelname aan het publieke debat van de hoogleraren accountancy die aan een accountantsorganisatie zijn verbonden of langdurig waren verbonden. Als ijkpunt neem ik daarvoor de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016, omdat in die periode eerst een storm over de accountancy joeg, waarna het publiek debat handelde over de maatregelen om de accountancy weer vlot te trekken.

In een daaropvolgende bijdrage - op deze site en/of in mijn column in het FD - zal ik de lijnen samentrekken, door de bevindingen te projecteren op de ontwikkelingen in het debat over de bijdrage van wetenschap aan maatschappelijke ontwikkelingen.

Turven

Maar allereerst een turfonderzoekje naar de cijfers. Ik nodig mijn hooggeleerde collega's en anderen uit om de tabellen en gegevens aan te vullen. Ik nodig hen ook uit - mede met het oog op de door mij aangekondigde vervolgstukken - mij te helpen door mij te wijzen op hun 'ingezonden brieven en andere wijze van deelname aan het publieke debat'. Aan degenen die ik mogelijkerwijs per ongeluk ben vergeten - ik doe nooit turfonderzoekjes - bied ik op voorhand mijn excuses aan.

In de navolgende tabel beperk ik mij - net als de minister - tot die hoogleraren die een RA-titel voeren en dus in het accountantsregister zijn ingeschreven. Daarbij heb ik een aantal hoogleraren-RA bewust niet opgenomen:

  • bijvoorbeeld Ruud Pruijm niet, omdat hij met emeritaat is (hoewel Peter van der Zanden en Hans Gortemaker hun afscheidsrede reeds hebben uitgesproken zijn zij blijkens de universitaire websites nog wel actief in de accountancyprogramma's en daarom wel meegenomen in de tabel);
  • bijvoorbeeld Arjan Brouwer niet, omdat de motie-Nijboer dateert van 2016 en toen was Brouwer nog geen hoogleraar. Ik hecht er echter aan op te merken dat Brouwer in het verleden juist wél heeft bijgedragen aan het publieke debat en dat hij dat als hoogleraar naar verwachting zeker ook zal blijven doen. Als ik hem wel zou meenemen, wordt het aantal hoogleraren verbonden aan een accountantsorganisatie overigens absoluut en procentueel alleen maar hoger;
  • bijvoorbeeld Robert Kamerling en Gerard Kampschroer niet, die beiden niet zozeer een accountancyleerstoel maar een fiscale leerstoel bekleden en daarmee niet actief zijn binnen de kernvakken van de accountancy (auditing, BIV/AO en externe verslaggeving);
  • bijvoorbeeld voormalig hoogleraren-RA zoals Jim Emanuels en Jaap van Manen niet, omdat die zich hebben laten uitschrijven uit het accountantsregister;
  • bijvoorbeeld Lizette van de Hel en Misja Mikkers niet, omdat zij niet zijn verbonden aan de accountancyopleiding, maar aan een Toezichtsacademie, respectievelijk een leerstoel met betrekking tot de zorgsector.

Voorts merk ik op dat er ook andere hoogleraren op het terrein van de accountancy actief zijn (bijvoorbeeld en niet-limitatief: Bouwens, Emanuels, Langendijk) dan degenen die in het RA-register zijn ingeschreven (waarbij één daarvan, Bouwens, overigens zeer actief is in het publiek debat). Maar over hen gaat de brief van de minister niet.

Universiteit Hoogleraar met RA-titel Verbonden aan
accountantsorganisatie
Universiteit van Amsterdam 1. Hans Leenaars Nee
  2. Frans van Schaik Ja, Deloitte
  3. Philip Wallage Voorheen KPMG
Vrije Universiteit Amsterdam 4. Cees Camfferman Nee
  5. Roger Dassen Ja, Deloitte
  6. Peter Eimers Ja, PwC
  7. Oscar van Leeuwen Voorheen KPMG
alsmede consultancy
  8. Steven Maijoor Nee
      Philip Wallage Voorheen KPMG
  9. Frans van der Wel Voorheen KPMG, EY
Universiteit Groningen 10. Ralph ter Hoeven Ja, Deloitte
  11. Dick de Waard Voorheen EY
Universiteit Maastricht 12. Harold Hassink Nee
  13. Roger Meeuwissen Nee
  14. Peter Sampers Nee
  15. Ruud Vergoossen Voorheen EY, BDO
Universiteit Nyenrode 16. Barbara Majoor Voorheen KPMG, Deloitte
  17. Leen Paape Voorheen PwC
  18. Marcel Pheijffer Nee
        Ruud Vergoossen Voorheen EY, BDO
Erasmus Universiteit Rotterdam 19. Auke de Bos Ja, EY
  20. Peter Diekman Ja, BDO en voorheen
PwC, KPMG
  21. Hans Gortemaker Voorheen PwC
  22. Martin Hoogendoorn Voorheen EY
  23. Erik Roelofsen PwC
Universiteit Tilburg 24. Kees Cools Voorheen PwC
  25. Rob Fijneman Ja, KPMG
  26. John van Kollenburg Ja, BDO
  27. Leo van der Tas Ja, EY
  28. Eddy Vaassen Ja, Berk
  29. Arco van de Ven Voorheen EY
alsmede consultancy
  30. Hans Verkruijsse Voorheen EY
  31. Peter van der Zanden Voorheen EY

Een tweede tabel vat de eerste als volgt samen:

Verbonden aan
accountants- of
consultancyorganisatie
Naam Aantal resp. percentage
Nee, wel fulltime aan
universiteit
Camfferman, Hassink, Meewissen,
Paape, Pheijffer
5 personen resp. 16,1 procent
Nee, wel dienstbetrekking
in andersoortig bedrijfsleven
of bij toezichthouder
Leenaars, Maijoor, Sampers,
Majoor
4 personen resp. 12,9 procent
Ja Van Schaik, Dassen, Eimmers,
Van Leeuwen, Ter Hoeven, De Bos,
Diekman, Roelofsen, Cools,
Fijneman, Van Kollenburg,
Van der Tas, Vaassen, Van de Ven
14 personen resp. 45,2 procent
Voorheen wel, nu daar aan
einde loopbaan

Wallage, Van der Wel, De Waard,
Vergoossen, Gortemaker,
Hoogendoorn, Verkruijsse,

Van der Zanden

8 personen, resp. 25,8 procent

Ik plaats bij het genoemde in de brief van de minister in relatie tot mijn inventarisatie de volgende kanttekeningen:

  • de minister noemt het aantal van 36 hoogleraren-RA. Ik kom tot 31 hoogleraren die ik in het licht van de discussie ten tijde van de motie en het thema daarvan relevant acht;
  • de minister kent tien (van de 36 ofwel 27,8 procent) hoogleraren-RA die fulltime zijn verbonden aan de universiteit. Ik kom tot slechts vijf (op een aantal van 31, ofwel 16,1 procent);
  • de minister kent veertien hoogleraren-RA (van de 36 ofwel 38,9 procent) die tevens zijn verbonden aan een accountantsorganisatie;
  • ik kom tot het getal veertien hoogleraren-RA (van de 31 ofwel 45,2 procent) die verbonden zijn aan een accountants- of consultancyorganisatie (elf respectievelijk drie, waarbij ik Van Leeuwen, Cools en Van de Ven onder consultancy plaats). Beperk ik mij tot accountantsorganisaties, dan kom ik tot elf hoogleraren-RA (van de 31 ofwel 35,5 procent).

So far, so good. Je kunt betogen dat de cijfers van de minister en ondergetekende wel iets van elkaar afwijken, maar niet heel veel. Je kunt ook betogen dat er verschillen in keuzes (bijvoorbeeld ten aanzien van Brouwer, Kamerling en Kampschroer) zijn in de meegenomen aantallen die de ontstane verschillen deels verklaren.

Arbeidsverleden

Echter, de door mij onderscheiden categorie 'Voorheen wel verbonden aan accounts- of consultancyorganisatie, nu aldaar aan einde loopbaan' bevat acht namen van hoogleraren die het grootste deel van hun loopbaan bij een accountantsorganisatie werkzaam zijn geweest. Een aantal van hen (Wallage, De Waard, Vergoossen en Hoogendoorn) is relatief recent bij de accountantsorganisatie gestopt; een aantal van hen relatief langer geleden (Van der Wel, Gortemaker, Verkruijsse, Van der Zanden). Maar alle acht hebben een dusdanig arbeidsverleden binnen accountantsorganisaties - waar zij ook hun hoofdtaak hadden - dat zij daarvan naar de mening van ondergetekende niet los kunnen worden gezien.

Als we dat laatste dusdanig vertalen naar een indeling waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de negen hoogleraren die niet aan een accountants- of adviesorganisatie zijn verbonden (vijf fulltime hoogleraren, twee toezichthouders (Maijoor en Majoor) en twee hoogleraren vanuit het bedrijfsleven (Leenaars en Sampers)) en voorts 22 hoogleraren die langdurig verbonden waren of dat nog zijn aan een accountants- of consultancyorganisatie, dan ontstaat een (geheel) ander beeld dan de minister presenteert. Immers:

  • de minister komt tot een percentage van 39 procent hoogleraren-RA dat aan een accountantsorganisatie is verbonden;
  • ondergetekende komt in zijn indeling tot 22 van de 31 hoogleraren-RA, ofwel 71 procent, die langdurig verbonden waren of dat nog zijn aan een accountants- of consultancyorganisatie.

Criteria

De minister en ondergetekende hanteren deels andere criteria, komen deels tot een andere groep hoogleraren en gaan uit van een andere visie op verbondenheid van de hoogleraar-RA aan een accountantsorganisatie. Het verschil zit in de groep accountants-pensionado’s die nog wel hoogleraar zijn. Een groep waarvan eenieder het overgrote deel van zijn loopbaan is gevormd binnen de omgeving waarover de motie-Nijboer gaat. In ieder geval is bij eenieder uit deze groep de duur van het 'accountantsleven' substantieel langer geweest dan hun 'academisch leven'. Een feit dat je naar mijn mening in de discussie over de beoordeling van getoonde onafhankelijkheid, getoond kritisch vermogen en deelname aan het publiek debat niet kan en mag negeren.

Naar mijn mening bevestigt voorgaande analyse dan ook eerder de zorgen achter de motie-Nijboer (een situatie die 'kan leiden tot onwenselijke belangenverstrengeling en [die] een onafhankelijke blik op de beroepsuitoefening beperkt' alsmede de noodzaak te komen tot 'meer hoogleraren zonder nevenfuncties in de sector'), dan dat die de zorgen wegneemt. Een debat daarover is dan ook zonder meer nuttig. 

Vervolg

De volgende bijdrage is korter: die handelt als gezegd over de inventarisatie van ingezonden brieven (zoektermen: FD, NRC, opiniestukken op accountant.nl) en andere wijze van deelname aan het publieke debat (zoektermen: hoorzittingen Tweede Kamer, publieksvoorlichting op televisie of deelname aan commissies) van de hoogleraren accountancy die aan een accountantsorganisatie zijn verbonden of waren verbonden. Als gezegd hanteer ik daarbij als onderzoeksperiode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016.

Correcties, aanvullingen en input voor de vervolgbijdragen zijn van harte welkom!

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Marcel Pheijffer (1967) is hoogleraar Forensische Accountancy aan de universiteiten Nyenrode en Leiden.

Gerelateerd

20 reacties

esther van grunsven

Een hoogleraar staat ten dienste van de academische wereld, de wetenschap, de ontwikkeling/vooruitgang, de twijfel (Descartes) en de studenten. Hij/ zij is bovenal verbonden aan een universiteit. De wetenschap dient de praktijk en de praktijk dient de wetenschap. Een financieel belang in een onderneming/ organisatie binnen het vakgebied waarin hij/zij deze ambt beoefent past geheel niet. Het is dan de onafhankelijkheidsdiscussie all over again. Natuurlijk is het mogelijk en zelfs zeer wenselijk dat een hoogleraar affiniteit houdt met het werkveld (immers wetenschap dient de praktijk en de praktijk dient de wetenschap), maar dan graag uit eigen initiatief en uit eigen interesse en mogelijk over alle organisaties heen. Dit laatste mede uit het oogpunt dat hij/zij waarachtig kan staan voor de gehele beroepsgroep, zoals van een hoogleraar wordt verwacht. Voorkom verwarring, voorkom de schijn.

Marcel Pheijffer

Twee correcties:

Bij het voorbereiden van deel II van de serie over hoogleraren ben ik er zelf achter gekomen dat ik per abuis Egbert Eeftink (hierbij mijn excuses aan Egbert) van KPMG/Vrije Universiteit Amsterdam niet heb meegenomen. Indien ik dat alsnog zou doen, wordt het percentage hoogleraren-RA verbonden aan accountantsorganisatie uiteraard nog hoger.

Ten tweede staat er in de tabel 'Frans van der Wal'. Uiteraard moet dat zijn 'Frans van der Wel'. Overigens stond dit wel goed in de aan de redactie aangeleverde tabel.

Marcel Pheijffer

@ Alle

Dank voor je toevoeging.

Het vervolg op d emotie is het antwoord van de minister in een Kamerbrief. De blog (fact check) gaat erover de door hem gehanteerde uitgangspunten, percentages en mededelingen te toetsen.

Die gaan primair over de hoogleraren-RA en niet over de hoogleraren accountancy.

Overigens noem ik een aantal van hen (met name ook Jan Bouwens, die veelvuldig participeert) wel degelijk in de blog en wel bij de afbakening van de door mij uitgevoerde fact check

Alle Bergsma

De motie begint met 'Constaterende dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse hoogleraren in dienst is van accountancykantoren'.

Mijns inziens zou je dan alle hoogleraren accountancy moeten noemen (met én zonder titel) en op basis daarvan moeten kijken of het een 'aanzienlijk deel' is of niet.

Ben het daarom eens met Arjan Brouwer dat ook niet-RA hoogleraren, die wel verbonden zijn aan accountancy moeten worden meegenomen in het onderzoek. Anders zou de onderzoeksopzet niet juist zijn om juiste interpretaties te trekken.

Overigens ook een zeer zinnige opmerking van Joris Joppe op 8 maart!

Marcel Pheijffer

@ Anton

De minister wijst in zijn brief aan de Kamer zelf reeds op de van toepassing zijnde wetenschappelijke en beroepsmatige integriteitscode (waaronder de VGBA).

Dat die codes (en eed) van toepassing zijn - en dat iedere hoogleraar meent dat die die naleeft - wordt niet betwist en staat evenmin ter discussie.

anton ewoldt ra

Ik zie dat ook nu in de accountancy fact-checking zijn intrede heeft gedaan en dat ook goed is want bij de controlewerkzaamheden deden en doen we altijd de feiten verifieeren op hun juistheid/betrouwbaarheid etc.
Na het doorlezen van de onderstaande reacties valt mij op dat het weer hier en daar verzandt in welles/nietes-reacties. Denkend aan de start van de toekomstvisie van ons beroep en beroepsorganisatie waarbij het "verbinden" als totale beroepsgroep leidraad wordt, maak ik mij nu al zorgen dat het visietraject moeizaam wordt en er nog lang geen communis opinio is.
De motie gaat over onafhankelijkheid, nevenfuncties en integriteit. Als je ervan uitgaat dat al die 36(31) hoogleraren inmiddels in hun beroep en functie de VGBA, COS en onafhandelijkheids-voorschriften- en kwaliteitsver-ordeningen en toezichtsregels omarmen en dit in de eedaflegging nog eens bevestigd hebben, dan had ik gezien het gezamenlijk belang had ik een gezamenlijke reactie van al die hoogleraren verwacht.
In de verkiezingsstrijd zie je de afgelopen weken in de kranten diverse open brieven staan om keuzes te verduidelijken. Wel nu ik stel voor dat er door de hoogleraren een gezamenlijke en ondertekende open brief komt en in de pers verschijnt met een gezamenlijke reactie op de ingediende motie van Nijboer en het ingenomen standpunt van de fin. minister met de kern dat "wij" (de hoogleraren) de uitgangspunten in ons beroep (zie handleiding HRA bundel) allen nakomen en ons beroep cf de fundamentele beginselen voor de accountant naleven en in de uitoefening van ons beroep toepassen.
Zo'n gezamenlijk initiatief lijkt mij meer resultaat op te leveren dan nu weer allerlei reacties over en weer in deze opinierubriek te geven en voorts zou het een mooie gezamenlijke start zijn bij de aftrap van het visietraject om als eenheid op te treden en de verbinding laten werken. Ik wacht de open brief in FD of andere kranten af. Wie weet.

Marcel Pheijffer

Marianne, even goed lezen voor je kort door de bocht reageert.

Ik neem de collega's namelijk niet de maat. Ik reageer op de cijfers over de hoogleraren-RA van de minister. Waarbij ik op basis van bronmateriaal heb geturfd. Niet meer en niet minder.

In een tweede bijdrage turf ik zijn bewering over de open brieven en deelname aan het debat. Wederom op basis van zoektermen en bronmateriaal.

Derhalve gebruik ik - zoals gisteravond al richting Arjan - aangegeven in dit stadium geen kwalificaties als 'ongewenst' oid.

In mijn derde bijdrage zal ik de uitkomsten inpassen in het debat over wat aan maatschappelijke bijdrage van wetenschappers thans wordt verwacht. Daarbij leg ik de uitkomsten van de turfonderzoekjes tegen die verwachtingen.
En daarbij zal ik de volgende frase in de motie-Nijboer daarbij betrekken, namelijk: 'overwegende dat dit kan leiden tot onwenselijke belangenverstrengeling en een onafhankelijke blik op de beroepsuitoefening beperkt'. Waarbij het accent wellicht meer dient te liggen op de woorden 'kan' en 'beperkt' dan op 'onafhankelijkheid' en 'belangenverstrengeling'.

Daar kunnen in die derde bijdrage kwalificaties bij te pas komen. Maar dan is ook het bronmateriaal netjes verzameld en inzichtelijk gemaakt.

En nee, ik neem mezelf niet mee en zet me zeker niet op 1. Zoals in de blog is aangegeven - even goed lezen dus - turf ik de bijdrage van de hoogleraren-RA verbonden aan accountantsorganisaties. Over hen gaat namelijk primair de maatschappelijke en politieke discussie.

Het is duidelijk dat ik met dit soort bijdragen niet de populariteitsprijs zal winnen (veel rode duimpjes) en al helemaal niet onder collega's en kennelijk heb ik bij jou ook op wat tenen gestaan.

Maar ik schrijf niet voor de populariteitsprijs. Mijns inziens is de toegevoegde waarde van de turfexercitie dat de discussie over de hoogleraren-RA verbonden aan accountantsorganisaties meer vlees op de botten krijgt. Juist om meningen, opinies en feiten te (onder)scheiden.

Ik sta open voor elke input, nodig de collega's en anderen daartoe ook nadrukkelijk uit. Waarbij het wel mijn keuze is en blijft te 'krijten binnen de lijnen' die in de motie-Nijboer en in de brief van de minister zijn geschetst.

En ja, veel blogs en columns hebben het karakter van opinies. Ook die van ondergetekende (hetgeen niet verwonderlijk is nu het gaat om een hoogleraar op een mede door het NIVRA ingestelde leerstoel met als leeropdracht 'Opinieleiderschap binnen de accountancy'). Hetgeen overigens niet wil zeggen dat opinies ongefundeerd de lucht in kunnen worden geslingerd. Reden waarom ik van elke bijdrage een mapje aanleg met bron- en achtergrondmateriaal. Al is het alleen maar om losse flodders van anderen te kunnen pareren wanneer een opiniebijdrage onwelgevallig is.

En nu maken we er weer een fijne werkdag van. Met mooie casestudies (een beproefde wetenschappelijke onderzoeksmethode, maar dat terzijde). Die zijn altijd erg leerzaam.

Marianne van der Zijde

Een hoogleraar die andere hoogleraren de maat gaat nemen en zelf ook object is van het eigen onderzoek. En gegeven de vele bijdrage waarschijnlijk ook op nummer 1 uit het turflijstje komt als het gaat om deelname aan het publiek debat. Dat voelt behoorlijk ongemakkelijk. Het belang van deelname van hoogleraren aan het publieke debat is dat zijn vanuit hun eigen en andersmans wetenschappelijk onderzoek een bijdrage leveren aan de discussie. Als die wetenschappelijke basis ontbreekt is de bijdrage van de hoogleraar niet meer, maar ook niet minder dan een opinie op basis van eigen ervaringen en ideeën. Ook waardevol, maar niet maatgevend voor de invloed van de wetenschap.

Edwin Heithuis

Beste heer Pheijffer,
Een opmerking mijnerzijds die ik in dit debat over onafhankelijkheid van hoogleraren-accountancy node mis (overigens speelt de kwestie breder in de wetenschap en niet alleen in de accountancy). Er wordt namelijk geen onderscheid gemaakt in de mate waarin de hoogleraar-accountancy verbonden is aan de accountancy-organisatie. Naar mijn mening is er een wezenlijk verschil tussen hoogleraren-accountants die partner/vennoot zijn bij de desbetreffende accountancy-organisatie (en derhalve meedelen in de winst van deze organisatie) en zij die op een lossere manier zijn verbonden aan de accountancy-organisatie (maar uiteraard wel voor hun uren die zij voor die organisatie werken, betaald krijgen). De laatste groep kiest meestal voor een dergelijke (lossere) verbinding met een accountancy-organisatie teneinde binding te houden met de praktijk, wat hun wetenschappelijke activiteiten ten goede komt; zij kunnen dan immers uit hun ervaringen bij de accountancy-organisatie putten voor hun colleges, hun wetenschappelijke onderzoek e.d. Deze laatste groep is naar mijn mening onafhankelijker, of zou dat kunnen zijn, dan de eerste groep. Aangezien het erom gaat om de mate van onafhankelijkheid vast te stellen van de betreffende hoogleraar-accountancy, zou er naar mijn mening derhalve een nader onderscheid moeten worden gemaakt in de mate waarin en de wijze waarop de betreffende hoogleraar is verbonden aan de accountancy-organisatie (min of meer langs de lijn van mede-winstdelend of niet). Deze nuancering zie ik echter in de "lijstjes" niet terug, noch in die van de minister noch in die van uzelf. Ik ben zelf fiscalist en geen accountant (maar in mijn beroepsgroep speelt dezelfde discussie) en ken de gewaardeerde collega's onvoldoende om de mate van verbondenheid aan de accountancy-organisatie te weten. Maar misschien dat dit onderdeel kan uitmaken van uw onderzoek. Overigens is het uiteraard zeer zinnig dat uitlatingen van de minster (altijd, niet alleen in dit geval) op waarheid worden gecheckt. Daarvoor hulde.
M.vr.gr.
Prof.dr.mr. Edwin Heithuis
(hoogleraar fiscale economie UvA en fiscaal recht OU, tevens wetenschappelijk adviseur BDO (niet-winstdelend))

Martin Koelewijn

Kernwoord in de motie is "belangenverstrengeling".
Als dit onderzoek is afgerond, kunnen dan ook nog de volgende bijzondere situaties worden onderzocht:
1. aantal ex-afm-ers dat inmiddels hun omzet haalt uit compliance-advies/begeleiding/cursusgeven
2. Extreem toegenomen omzet uit educatie door beroepsorganisaties als gevolg van steeds veranderende regelgeving waar zij zelf intensief bij zijn betrokken?
3. omzet uit verplichte educatie bij beroepsorganisaties die zelf aan de wieg hebben gestaan van de verplichtstelling?

Marcel Pheijffer

@ Arjan

1. Het is tekenend dat jij - en niet een onzer collega's - het voortouw neemt in deze discussie: jij bent wat mij betreft niet de oorzaak van het in de motie gesignaleerde probleem, eerder een deel van de oplossing ervan. In de paar jaar dat je aan het debat deelneemt (grotendeels overigens zonder hoogleraar te zijn) heb je je vermoedelijk al meer laten horen dan je collega's in al die jaren bij elkaar bij elkaar. En zoals ik in de blog voorspel is mijn verwachting dat je dat zal blijven doen (prima!).

2. Jij gebruikt woorden als 'onmogelijk' en 'onwenselijk' in relatie tot de hoogleraar-RA. Ik hecht eraaan te benadrukken dat ik die niet op die manier gebruik.
Die kwalificerende taal is mijn punt ook niet. Wel dat het beeld dat de minister schetst op onderdelen niet klopt en genuanceerd dient te worden.

3. Zowel de toelichting op vlieguren als de opmerking over de verhoogde eisen op het gebied van wetenschapsbeoefening zullen maken dat de hoogleraar-RA een uitstervend ras is.

Arjan Brouwer

Als mijn opmerking over de vlieguren niet duidelijk was dan verduidelijk ik dat graag. Zie de informatie daarover op bijvoorbeeld de NBA website: https://www.nba.nl/praktijkopleiding/Praktijkopleiding-Assurance/Praktijkopleiding-Assurance/Meer-informatie-over-Praktijkopleiding-Assurance/

Hier staat onder meer: "Aan de assurance-werkzaamheden besteed je gedurende de praktijkopleiding Assurance minimaal 1500 uur (500 uur per jaar), waarvan minimaal 150 uur aan overige assurance-opdrachten en minimaal 1125 aan jaarrekeningcontroles. Tijdens de praktijkopleiding verricht je werkzaamheden binnen alle fases (opdrachtaanvaarding/continuering, planningsfase, uitvoering, afronding) van het assurance-proces. Uiteindelijk moet je de assurance-werkzaamheden, waaronder de jaarrekeningcontroles, kunnen uitvoeren op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar."

De praktijkstage die tot nu toe gold had andere eisen, maar ook daarvoor geldt dat praktijkervaring bij het uitvoeren van assurance werkzaamheden een vereiste is om de RA titel te behalen. Een hoogleraar die ook RA is zal dus echt in de assurance praktijk werkzaam moeten zijn geweest.

Dat het aantal aan een kantoor verbonden hoogleraren afneemt herken ik. De wetenschappelijke (publicatie) eisen die tegenwoordig worden gesteld liggen vele malen hoger dan, pakweg, 25 jaar geleden. Waar je in een wat verder verleden hoogleraar kon worden zonder gepromoveerd te zijn zul je tegenwoordig niet alleen gepromoveerd moeten zijn, maar moet je ook op niveau wetenschappelijk gepubliceerd hebben. Als gevolg daarvan is het veel lastiger dan vroeger om aan de eisen te voldoen, zeker als je niet full-time actief bent als wetenschapper. Dat betekent echter niet dat de combinatie wetenschap en praktijk onmogelijk of onwenselijk is en het heeft ook niet per sé te maken met het aantal ingezonden brieven of geschreven blogs.

Marcel Pheijffer

@ Arjan

1. Ik geef gemotiveerd aan waarom ik jou niet meeneem. Indien ik je wel zou meenemen zou dat het percentage kantoorhoogleraren nog meer scheeftrekken en aan de publicatiekant zou het nauwelijks schelen omdat de gelegenheden waarin je je hebt laten horen in de hoedanigheid allen liggen na 1 januari van dit jaar en dus beperkt zijn.

2. Ik sluit niemand uit, maar ik sluit aan bij de brief van de minister aan de Kamer. Hij spreekt over de hoogleraren-RA en daar gaan ook de door hem genoemde percentages over.
Ik onderken in mijn bijdrage ook de anderen - en noem bijvoorbeeld de door jou genoemde Henk Langendijk en Jan Bouwens (die zeer veel aan het debat bijdraagt - en geef ook aan dat ik door bij de brief van de minister aan te sluiten (en zijn analyse deels te weerspreken en/of te weerleggen) ook niet anders kan dan die keuze te maken.

3. En om dezelfde reden beperk ik mij wel degelijk even tot de ingezonden brieven en dergelijke: dat is immers het referentiekader dat de minister (wederom ten onrechte zo zal blijken uit mijn tweede bijdrage) gebruikt.

4. Je opmerking over de vlieguren bij een kantoor kan ik geheel niet plaatsen en ik herken me daar ook niet in.
Overigens doen mijn collega's Olof Bik en Leen Paape (jouw ex-collega's) dat volgens mij ook niet. Zij noemen de kantoorhoogleraar een 'uitstervend ras'.

Marcel Pheijffer

@Joris

Dat komt omdat het niet alleen om die publicaties gaat.

Het gaat om een drieluik: onderzoek, onderwijs en maatschappelijke bijdrage.

Joris Joppe

Ik snap best waar deze discussie over gaat maar wat ik niet begrijp is waarom wij wetenschappers niet op dezelfde manier beoordelen als in andere wetenschappelijke disciplines:
(i) welk onderzoek doe je,
(ii) is het gepubliceerd (na peer review) en
(iii) hoe vaak wordt er naar verwezen.
Volgens mij zou dat een discussie over onafhankelijkheid (in wezen of schijn) overbodig moeten maken.

Arjan Brouwer

Beste Marcel,

Zoals je weet ben ik voorstander van deelname aan het debat door hoogleraren. Al dan niet tevens verbonden aan een kantoor, daarin zie ik in de praktijk qua bijdrage in het debat weinig verschil. Maar vooral moeten hoogleraren een relevante bijdrage leveren aan onderwijs en onderzoek, turfonderzoekjes zo je wilt. Indien goed uitgevoerd kan dat nuttige inzichten opleveren. Goed om te zien dat jij je nu ook op dat vlak begeeft :-)

Ik kijk uit naar je tweede turfexercitie. Maar je gaat je toch niet echt beperken tot "ingezonden brieven en andere wijze van deelname aan het publieke debat"? Hoogleraren moeten op de eerste plaats via onderwijs en wetenschap een publieke bijdrage leveren. Dus onderzoek naar wetenschappelijk publicaties en onderwijsbijdragen mag dan toch niet ontbreken? Overigens begrijp ik dat ik voor je vervolgturfonderzoek ben uitgesloten van deelname, dus zal ik je mijn onderzoekspublicaties en andere bijdragen besparen ;-)

Verder was ik nog benieuwd waarom je in jouw onderzoek niet-RA hoogleraren die aan accountancy opleidingen zijn verbonden (Jan Bouwens, David Veenman, Brendan O'Dwyer, Anna Gold, Henk Langendijk, Ann Vanstraelen, Philip Joos, Jeroen Suijs etc) wel noemt maar niet turft en meeneemt in je statistieken. Die groep lijkt me toch relevant als het gaat om de balans binnen de opleidingen qua achtergrond van de hoogleraren. Dat Dijsselbloem daarvoor in zijn reactie heeft gekozen lijkt me geen reden als je ervoor kiest om zelf een alternatief onderzoek te doen. Dat je hoogleraren-RA die in een verleden aan een kantoor verbonden waren apart zet en meetelt bij de aan een kantoor verbonden hoogleraren vind ik ook wat bijzonder. Sinds eind vorige eeuw moet je voor die titel vlieguren in de accountancy hebben gemaakt en dat zal toch over het algemeen via een accountantskantoor moeten gebeuren, dus de nieuwe generatie RA-hoogleraren zal bijna per definitie een historie hebben bij een kantoor.

Marcel Pheijffer

@ Willem

Dat is niet een beeld dat ik zou willen cultiveren ......

Willem Gravesande

Uit de ontstane discussie met betrekking tot dit onderwerp (zie bijvoorbeeld ook Dijsselbloem: onafhankelijke wetenschapsbeoefening hoogleraren accountancy geborgd) ontstaat een beeld dat alleen een RA Accountant de waarheid gebaseerd op feiten kan bepalen.

Kan alleen de katolieke kerk moreel juiste oordelen geven ?

Marcel Pheijffer

@ Arnout

Ik probeer de abstracte discussie concreter te maken. Deze inventarisatie is stap 1.

In stap 2 toets ik de bewering van de minister over de open brieven en andere deelnames. Het is nu niet aan ij en niet mijn bedoeling die te kwalificeren op wetenschappelijkheid (whatever that may be).

In deel 3 - en daar gaat het mij uiteindelijk om - beschouw ik of ons collectief hoogleraarsgilde doet wat van de wetenschap wordt verwacht naar de huidige conventies.

Arnout van Kempen

Geweldig!

Ga je ook uitspraken doen over relevantie, impact, wetenschappelijkheid van bijdragen asn het debat en asn bijdragen aan de wetenschap?

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.