Tuchtrecht

Kritiek op bevindingen genegeerd

Een registeraccountant stelt als deskundige een rapport op in verband met de mogelijke schade die een ondernemer heeft geleden. Ook al was zijn eindconclusie juist - hij had niet de kritiek mogen negeren die de ondernemer had op zijn uitgangspunt en bevindingen.

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Zaaknummers:
AWB 15/876
Datum uitspraak:
26 januari 2017
Oordeel:
beroep deels gegrond / klacht deels gegrond
Maatregel:
waarschuwing in plaats van berisping
Status:
definitief
Vindplaats:
ECLI:NL:CBB:2017:36

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Scheepsbouwer STF uit het Friese Balk dient in 2004 zeventien aanvragen in voor subsidie op grond van de Tijdelijke regeling ondersteuning scheepsnieuwbouw (TROS). De aanvragen worden afgewezen, omdat hij geen scheepswerf zou hebben in de zin van de TROS. STF maakt tot twee keer toe vergeefs bezwaar.

Wanneer de bestuursrechter de subsidieverlener, het ministerie van Economische Zaken, dwingt een derde keer te beslissen over een bezwaar van STF is het scheepsrecht: het bezwaar wordt nu gegrond verklaard. Niettemin worden elf subsidieaanvragen afgewezen, omdat het subsidieplafond is overschreden. De overige zes worden toegewezen, maar “ambtshalve op nihil gesteld”, onder meer omdat een termijn uit de regeling is overschreden.

STF gaat in beroep. In september 2008 zegt het College van Beroep voor het bedrijfsleven onder meer dat het ministerie het begrip scheepswerf te beperkt heeft uitgelegd. De scheepswerf dient vervolgens een claim in. In november 2011 wijst de minister het verzoek om een schadevergoeding af.

Het college buigt zich opnieuw over de zaak en draagt het ministerie op alsnog een beslissing te nemen over het derde bezwaarschrift van STF. Daarbij moet het ministerie uitgaan van de zes goedgekeurde subsidieaanvragen. Het ministerie schakelt een maritiem adviesbureau in dat moet aangeven of de scheepswerf gezien de marktomstandigheden van 2004/2005 in staat zou zijn geweest om de bouw van zes schepen te financieren. Als er al schade is, wil het ministerie weten in hoeverre het daarvoor moet opdraaien. Een registeraccountant van het bureau brengt in november 2013 zijn definitieve rapport uit. Daarin concludeert hij onder meer dat:

  • een juridisch geschil over de bouwcontracten voor zes schepen het feitelijk onmogelijk maakt om een bancaire financiering te verkrijgen voor de bouw van de schepen;
  • het ook los daarvan “zeer twijfelachtig” is of een bank de bouw van de schepen zou hebben voorgefinancierd;
  • het bedrijf maar weinig kon voorfinancieren uit eigen middelen;
  • de nafinanciering was gebaseerd op een offerte van ING voor de bouw van één schip;
  • de koper van dat schip een vrijwel lege bv was;
  • er geen aanwijzingen waren dat deze koper de benodigde eigen middelen van 1,7 miljoen euro kon opbrengen;
  • de betrokken timecharteraar financieel te zwak was om de contractverplichtingen te kunnen nakomen;
  • twee van de drie bestuurders die de scheepswerf oprichtten al op 1 januari 2005 waren gestopt met hun activiteiten;
  • de scheepswerf de bouw door een en ander ook niet met een subsidie zou hebben kunnen realiseren.

De minister wijst de schadevergoeding af. STF dient een klacht tegen de accountant in bij de Accountantskamer. Volgens STF heeft de accountant onder meer ten onrechte geconcludeerd dat de scheepswerf de financiering niet had kunnen rondkrijgen. De Accountantskamer verklaart dit deel van de klacht gegrond en legt een berisping op.

STF gaat in hoger beroep.

Beroepsgronden

De Accountantskamer heeft laatstgenoemde klachtonderdelen ten onrechte gegrond verklaard.

Oordeel

Het beroep is deels gegrond.

Eisen aan het rapport

De minister heeft de accountant aangezocht om een deskundigenbericht op te stellen om een besluit te kunnen nemen over de vragen:

  • welke schade STF heeft geleden;
  • welke omvang van de schade redelijkerwijze kan worden toegerekend aan de minister.

De accountant wist vooraf dat de minister de uitkomst van zijn werk zou gebruiken voor de besluitvorming in de bezwaarschriftprocedure. En daarna eventueel voor een gerechtelijke vervolgprocedure, waarbij zijn rapport zou worden voorgelegd aan de rechter.

Het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid stelt aan een rapport dat onder deze omstandigheden wordt uitgebracht de volgende eisen:

  • het mag geen onjuiste informatie bevatten (gezien de gegevens die de accountant heeft);
  • de bevindingen en/of conclusies moeten een deugdelijke grondslag hebben;
  • voor zover de conclusies niet zonder meer volgen uit de beschikbare gegevens moet het rapport duidelijke voorbehouden bevatten;
  • voor zover ook andere conclusies mogelijk zijn, moet erin staan waarom die conclusies niet zijn getrokken.

Met de bevinding dat een dispuut tussen de opdrachtgevers en de scheepsbouwer het verkrijgen van bancaire financiering feitelijk onmogelijk maakte, heeft de accountant een eindconclusie getrokken, die niet ter discussie staat. De Accountantskamer heeft ook niet gezegd dat deze eindconclusie onjuist is.

Belastingschuld en liquiditeit

De accountant heeft op zichzelf terecht geschreven dat de vennootschapsbelasting niet kan worden gerekend tot het risicodragend vermogen. De accountant wist echter dat STF de betaling van de verschuldigde vennootschapsbelasting dankzij allerlei sectorspecifieke fiscale faciliteiten tot in lengte van jaren kon uitstellen en wellicht zelfs niets meer zou hoeven te betalen. De belastingschuld kon daardoor van invloed zijn op de liquiditeit van de scheepsbouwer.

Uit de jaarrekeningen van twee bv’s, waarmee STF een fiscale eenheid vormt, blijkt op geen enkele manier dat er rekening is gehouden met een eventuele uitgestelde betaling van belastingen. De toelichting bij de jaarrekening geeft aan dat “de belasting over het resultaat wordt berekend door toepassing van het geldende tarief op het resultaat van het boekjaar”. De methode die de accountant volgde, leidt ertoe “dat de verschuldigde belastingen niet als eigen middelen kunnen worden aangemerkt”.

Het college vindt dit geen adequate reactie op de kritiek van STF. De scheepsbouwer heeft in zijn pleitnota bij de hoorzitting uiteengezet waarom hij in het financiële plan kon uitgaan van een scenario waarin hij geen vennootschapsbelasting hoefde af te dragen. Hij bestreed dus het uitgangspunt in het conceptrapport van de accountant dat over de winst vennootschapsbelasting verschuldigd is. Bovendien meende de scheepsbouwer dat, als hij een voorziening moest treffen, die voorziening nog steeds deel uitmaakte van het risicodragend kapitaal en dus beschikbaar was voor financiering.

Deze kritiek kon de accountant niet alleen maar pareren met de opmerking dat niet uit de jaarrekeningen is gebleken dat STF feitelijk van een hogere liquiditeitspositie is uitgegaan. De accountant had in zijn analyse moeten uitgaan van de veronderstelling dat de gevraagde TROS-subsidie daadwerkelijk aan de scheepsbouwer was toegekend. De accountant had – ook voor de oordeelsvorming door zijn opdrachtgever – moeten ingaan op de vraag of de verhoging van de liquiditeit door de uitgestelde betaling van belastingen tot een andere uitkomst zou leiden.

Het doet niet ter zake dat de Rechtbank Den Haag vindt dat een oorzakelijk verband tussen de afwijzing van de aanvragen in 2005 en de schade van STF niet is aangetoond. Het gaat erom dat de accountant adequaat had moeten reageren op de kritiek op zijn analyse in het conceptrapport.

Het rapport van de accountant voldoet niet aan de eisen die het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid stelt. De accountant is niet of slechts in algemene zin ingegaan op de veelal gedetailleerde en technische kritiek die de scheepsbouwer naar voren heeft gebracht. Het is niet zo dat de accountant tot op detailniveau had moeten reageren op ieder kritiekpunt. Maar als hij vond dat een kritiekpunt onbelangrijk was, had hij dat in ieder geval met zoveel woorden moeten zeggen.

Maatregel

De accountant is in zijn deskundigenbericht niet of niet adequaat ingegaan op de kritiek die de scheepsbouwer had op zijn bevindingen. Daardoor heeft hij niet gehandeld volgens de gedrags- en beroepsregels. Het college wil daarmee echter niet zeggen dat de eindconclusie van het rapport daardoor onjuist is.

De Accountantskamer heeft een berisping opgelegd, omdat een accountant bij een opdracht als deze voortdurend bedacht moet zijn op de houdbaarheid van zijn bevindingen in het licht van de bedenkingen die daartegen worden aangevoerd. Uit het rapport en het verweerschrift blijkt volgens de Accountantskamer dat de accountant hiervoor evident onvoldoende oog heeft gehad.

Anders dan de Accountantskamer vindt het college dat in dit geval een waarschuwing volstaat, mede gezien het ondergeschikte en niet doorslaggevende karakter van (veel van) de kritiekpunten.

Annotatie Lex van Almelo

Als er een kans bestaat dat het deskundigenrapport wordt gebruikt in een gerechtelijke procedure moet het voldoen aan de volgende eisen:

  • er mag geen onjuiste informatie in staan;
  • er moet een deugdelijke grondslag zijn voor de bevindingen en/of conclusies;
  • er moeten voorbehouden worden gemaakt bij de conclusies voor zover die niet zonder meer volgen uit de beschikbare gegevens;
  • er moet in staan waarom andere mogelijk conclusies niet zijn getrokken.

Ook als de eindconclusie van het rapport niet omstreden is en de discussie zich beperkt tot bijzaken, moet de accountant de kritiek van de betrokken partij wel degelijk ter harte nemen. Als hij die kritiek niet relevant of onbelangrijk vindt, moet hij dat zeggen. De kritiek domweg negeren kan de accountant op een tuchtrechtelijke sanctie komen te staan.

Omdat het om bijzaken gaat, valt de sanctie in hoger beroep lager uit. Dat zal de accountant vermoedelijk een schrale troost zijn.

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.