Ondernemingsrecht

Aansprakelijkheid voor financiële positie van andere vennoten

In een arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2016 stelt een aangesproken bestuurder dat de teruglopende omzet van een lid van de maatschap de oorzaak is van het faillissement. Kan de kennis van een teruglopende omzet van een partner leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid van de andere partner?

Vincent van Werkhoven

In het geval van een faillissement van een vennootschap worden de pijlen snel gericht op het bestuur. Is het faillissement te wijten aan de bestuurders van de vennootschap, dan kan een tekort op hen worden verhaald. Een niet tijdig gedeponeerde jaarrekening levert vaak een opstap naar aansprakelijkheid van het bestuur van een vennootschap. Een bestuurder die wordt geconfronteerd met een dergelijke claim zal moeten aantonen dat de oorzaak van het faillissement ergens anders in is gelegen.

Het draait in dit arrest om de bestuurder A. A vormde samen met bestuurder B een maatschap. Op enig moment is de uitvoering van de praktijk van B gestaakt. Niet lang daarna is A op eigen verzoek failliet verklaard. De curator stuit - naast een lege boedel - op een oude jaarrekening die vier maanden te laat is gedeponeerd. En dat is aanleiding om een procedure te beginnen tegen de bestuurder van A om het tekort in het faillissement op hem te verhalen.

Om het wettelijke vermoeden dat de te laat gedeponeerde jaarrekening een belangrijke oorzaak is van het faillissement te ontzenuwen, stelt de bestuurder dat de teruglopende omzet van B de oorzaak is geweest van het faillissement. Dat is een omstandigheid die hem niet is aan te rekenen, doordat de teruglopende omzet pas later door hem is opgemerkt.

Oordeel Hof

Het Hof oordeelt dat het faillissement inderdaad te wijten is aan de teruglopende omzet van B, maar dat de bestuurder van A een verwijt kan worden gemaakt waardoor er toch sprake is van onbehoorlijk bestuur. Bestuurder A was immers met B een maatschap aangegaan, zodat kan worden aangenomen dat hij in ieder geval inzicht had (of kon hebben) op de financiële positie van B, onder meer doordat de inkomsten van beide vennootschappen op één rekening binnenkwamen. In dat verband had de bestuurder eerder moeten ingrijpen en is hij aansprakelijk voor het tekort in het faillissement, aldus het Hof.

Oordeel Hoge Raad

De Hoge Raad beslist anders. Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie wordt overwogen dat van onbehoorlijk bestuur sprake is indien geen redelijk denkende bestuurder onder dezelfde omstandigheden op gelijke wijze zou hebben gehandeld. Wetenschap van bepaalde financiële risico's is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur. Uit de enkele omstandigheid dat de bestuurder zicht had of kon hebben op de financiële positie van B volgt niet dat de bestuurder actie had kunnen of moeten ondernemen.

De Hoge Raad is het met het Hof eens dat het te laat deponeren van de jaarrekening in dit geval geen belangrijke oorzaak van het faillissement was, maar oordeelt dat de wetenschap van de bestuurder A van de penibele financiële situatie van B niet aan A valt toe te rekenen. Bestuurder A is dan ook niet aansprakelijk voor het tekort in het faillissement. Kortom: een vennoot in een maatschap hoeft dus niet een vinger aan de pols te houden voor wat betreft de financiële positie van andere maten om te voorkomen dat hij aansprakelijk is bij een faillissement.

Uitspraak: ECLI:NL:HR:2016:233

Vincent van Werkhoven is kandidaat-notaris, verbonden aan Schaap Advocaten Notarissen in Rotterdam.

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.