Magazine

Continuïteit en accountantsverklaring

Heeft de in december 2008 door het NIVRA bepleite alertheid van accountants op continuïteitrisico's (Audit Alert 20) gewerkt? Ja, zo lijkt het. Een onderzoek op een terrein vol dilemma's in onzekere tijden.

Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 3, 2010

Bekijk alle artikelen uit dit nummer

» Download dit artikel in pdf

Robin Litjens

Meer verklaringen met toelichtende paragraaf

Wat hebben DSB-bank, Kroymans en The Entertainment Group met elkaar gemeen? Het zijn allemaal niet-beursgenoteerde bedrijven die in 2009 failliet gingen. Wat hebben ze nog meer gemeen? Bij alle controleerde een accountant de jaarrekening.

In december 2008 benadrukte het NIVRA in Audit Alert 20 de verantwoordelijkheid van de accountant ten aanzien van continuïteit en signaleerde het gevaar dat door het verslechterde economisch klimaat de leiding van een onderneming een te positieve inschatting maakt van die continuïteit.

Hoe gingen accountants in de praktijk om met dit gevaar? Daartoe onderzocht ik de rol van de accountant bij in 2009 gefailleerde ondernemingen en stelde daarbij vier vragen.

  • Welke accountantsverklaring is afgegeven?
  • Heeft Audit Alert 20 effect gehad?
  • Hoe is de uiteenzetting van de continuïteit in jaarrekening én accountantsverklaring wanneer sprake is van de verplicht toelichtende paragraaf?
  • Is er sprake van timing bij het afgeven van de accountantsverklaring bij dreigende discontinuïteit?

Soorten accountantsverklaringen

Audit Alert 20 beschrijft ten aanzien van de continuïteitsveronderstelling negen situaties (zie tabel 1).

In de situaties in de diagonaal van tabel 1 (van linksboven naar rechtsonder) maken ondernemingsleiding en accountant dezelfde inschatting. In de overige situaties (2, 3 en 6) is de onderneming optimistischer dan de accountant. Situaties waarin de accountant optimistischer is, worden in Audit Alert 20 niet beschreven daar zij in de praktijk niet snel voorkomen.

Uit het onderzoek blijkt dat bij alle in 2009 gefailleerde ondernemingen de ondernemingsleiding en de accountant het eens waren over de continuïteit. Alleen de situaties 1, 4 en 9 komen voor. Dat is opvallend, omdat men in het huidige onzekere economische klimaat juist wel onenigheid zou kunnen verwachten op dit punt. Een andere mogelijkheid is dat in situaties waarin die onenigheid er wél was, de ondernemingsleiding eieren voor haar geld koos en het belang van een goedkeurende accountantsverklaring liet prevaleren.

Veel 'schone' verklaringen

Tabel 2 bevat een overzicht van de accountantsverklaringen bij de onderzochte 53 ondernemingen. Opvallend is dat 38 ondernemingen (72 procent, situatie 1) een ‘schone’ goedkeurende verklaring kregen. ‘Slechts’ bij veertien ondernemingen (26 procent, situatie 4) is een verplicht toelichtende paragraaf opgenomen om onzekerheid ten aanzien van de continuïteitsveronderstelling tot uitdrukking te brengen. Een mogelijke verklaring voor het hoge percentage ‘schone’ verklaringen ligt in de formulering van de beperkte verantwoordelijkheid van de accountant (COS 570:9): ‘Het is de verantwoordelijkheid van de accountant om de aanvaardbaarheid van de continuïteitsveronderstelling … tebeoordelen …’ En COS 570.10 stelt: ‘De accountant kan geen toekomstige gebeurtenissen of omstandigheden voorspellen … daarom kan het ontbreken van enige aanwijzing in de accountantsverklaring …niet als een waarborg worden beschouwd dat een entiteit in continuïteit zal blijven voortbestaan.’

Reële en accountingindicatoren

Een logische vervolgvraag is of de gehanteerde continuïteitsveronderstelling consistent is met hetgeen uit overige informatie in de jaarrekening blijkt. COS 570 (paragraaf 8) geeft voorbeelden van indicatoren die gerede twijfel kunnen doen ontstaan omtrent de continuïteit. Enkele daarvan zijn af te leiden uit de jaarrekening. Deze zijn te onderscheiden in op accountinginformatie gebaseerde indicatoren (negatief eigen vermogen, nettoverlies, negatief netto werkkapitaal) en reële indicatoren (negatieve operationele/totale kasstroom, negatieve liquiditeitspositie).

Het verschil is dat informatie gebaseerd op accountingindicatoren de laatste inschattingen van het management in zich herbergt over transacties die nog worden verwacht (bijvoorbeeld voorzieningen/overlopende passiva, waardering van activa, de wijze van verantwoording van kosten en opbrengsten). Reële indicatoren zijn het resultaat van daadwerkelijk geëffectueerde transacties.

De op accounting gebaseerde indicatoren komen vaker voor bij jaarrekeningen waar de accountant een verplicht toelichtende paragraaf heeft opgenomen (situatie 4). Reële indicatoren komen vaker voor bij jaarrekeningen met een goedkeurende verklaring (situatie 1).

Voor het opnemen van een verplicht toelichtende paragraaf lijkt de accountant dus meer belang toe te kennen aan op accounting gebaseerde indicatoren dan aan reële indicatoren. Een daarmee samenhangende conclusie is dat reële indicatoren een voor de accountant blijkbaar onverwacht effect lijken te hebben op de continuïteit van een onderneming - die immers toch failliet is gegaan.

Voorspellende waarde

Ná afgifte van Audit Alert 20 zijn procentueel minder goedkeurende verklaringen afgegeven dan daarvoor (58 procent versus 76 procent) en meer verklaringen met verplicht toelichtende paragraaf (33 procent versus 24 procent). De beroepsgroep lijkt na de Audit Alert dus voorzichtiger geworden. Een denkbare alternatieve verklaring zou ook zijn dat de inmiddels voelbare gevolgen van de kredietcrisis een rol spelen. Dit lijkt echter niet het geval. De verhouding van de soorten verklaringen in de periode september-december 2008 (vóór de Audit Alert, maar toen de kredietcrisis al in volle omvang lostbarstte) is namelijk dezelfde als in de (‘rustige’) periode weer daarvóór. De verandering lijkt dus daadwerkelijk te maken te hebben met de Audit Alert. Wat is de voorspellende waarde van een accountantsverklaring? Dat is een relevante vraag voor het maatschappelijk verkeer. Zowel de gemiddelde ‘resterende levensduur’ van de onderneming (periode tussen verklaring en faillissement, tabel 2) als de kans dat de onderneming daadwerkelijk binnen één jaar na de accountantsverklaring failliet gaat (de gangbare reikwijdte van de continuïteitsveronderstelling), is hoger bij verklaringen met toelichtende paragraaf: Ondernemingen met toelichtende paragraaf gingen gemiddeld binnen 7,8 maanden failliet, ondernemingen met een goedkeurende accountantsverklaring binnen 13,3 maanden.

Van de ondernemingen met een verplicht toelichtende paragraaf was 86 procent binnen één jaar failliet, versus 47 procent van de ondernemingen met een ‘schone’ goedkeurende accountantsverklaring.

Timing accountantsverklaringen

Als er geen sprake is van faillissementsdreiging heeft een accountant geen reden om te wachten met zijn accountantsverklaring. Normaliter zullen er dus telkens ongeveer twaalf maanden liggen tussen de accountantsverklaringen van twee opeenvolgende boekjaren.

Bij de voorlaatste jaarrekeningen van de onderzochte ondernemingen blijkt dat ook daadwerkelijk zo te zijn (tabel 4). Bij de laatste jaarrekening voor faillissement is het gemiddelde echter met één maand opgelopen. Nog opvallender is dat de standaarddeviatie toeneemt van 2,4 tot 5,8 maanden, meer dan een verdubbeling. Deze toename wordt voornamelijk veroorzaakt doordat accountantsverklaringen later worden afgegeven. In ‘normale’ jaren valt 81 procent tussen negen en vijftien maanden (tabel 4, kolom binnen 1 KW). Bij de laatste jaarrekening voor het faillissement is dit 41 procent en werd 38 procent meer dan vijftien maanden later afgegeven. Bij 21 procent daarvan (acht procent van het totaal) is dat zelfs meer dan twintig maanden later.

Tegengestelde prikkels

Wat is hier nu de oorzaak van? Bij de laatste jaarrekening vóór het faillissement kunnen in de praktijk twee prikkels, met een tegengesteld effect, spelen.

Ten eerste kan een onderneming vragen om de jaarrekening eerder te controleren, zodat sneller kan worden gerapporteerd aan belanghebbenden, in de praktijk vaak een bank.

Maar de accountant kan zijn accountantsverklaring ook juist uitstellen, bijvoorbeeld omdat het tijdstip van die verklaring bij dreigend faillissement onderdeel is van het accountantscontrolerisico: wanneer de controlewerkzaamheden zijn afgerond is dit risico nog te hoog om een verklaring af te geven. Een accountant wacht dan met het afgeven van de verklaring tot bepaalde onzekere gebeurtenissen zich hebben voorgedaan of die onzekerheid is afgenomen. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat de accountant wacht op toezegging van de bank voor continuering van een krediet, wanneer dit cruciaal is voor het voortbestaan van de onderneming.

Een andere reden voor uitstel kan zijn dat de accountant het risico wil vermijden dat zijn verklaring een onderneming het ‘laatste duwtje’ geeft. Dit speelt uiteraard alleen in gevallen waarin de accountant een verplicht toelichtende paragraaf opneemt.

Een laatste mogelijkheid is dat de accountant aan risicomanagement doet en zijn verklaring vasthoudt tot één jaar na balansdatum, waardoor de onzekerheid over de continuïteit is verdwenen. In 28 procent van de 53 gefailleerde ondernemingen is de laatste accountantsverklaring meer dan twaalf maanden na afloop van het boekjaar verstrekt, tegenover voorheen vijftien procent.

Lastig dilemma

Hoewel er een klein risico is dat deze resultaten niet representatief maar slechts indicatief zijn, kunnen we er als beroepsgroep wel iets van leren. De resultaten suggereren dat het voorspellen van een faillissement lastig is (72 procent van de gefailleerde ondernemingen kreeg een goedkeurende verklaring) ook al zijn de indicatoren - met name reële effecten - wel aanwezig.

Vandaar de in COS 570 opgenomen disclaimer. De vraag is echter of het maatschappelijk verkeer dit wel goed begrijpt. Een advies aan de accountant is om - ook voor boekjaar 2009 - niet alleen op traditionele accountingindicatoren te letten maar zeker ook op reële indicatoren, zoals kasstromen. Met name situaties waar continuïteit afhankelijk is van een financieringsbeslissing van de bank leiden op dit moment tot een aanzienlijk verhoogd continuïteitsrisico. Ten tweede mag de accountant in geval van een toelichtende paragraaf explicieter en zorgvuldiger zijn met het verwijzen naar de uiteenzetting over de continuïteit (zie kader ‘Toereikende uiteenzetting van de continuïteit’). Met name bij uitstel van de verklaring staat de accountant voor een lastig dilemma. Maar misschien mag hij, gegeven de onderzoeksresultaten, het maatschappelijk belang - tijdig verstrekken van informatie - wat vaker laten prevaleren.

Noot
Robin Litjens is senior manager bij Bureau Vaktechniek van BDO en schrijft zijn proefschrift Financial Accounting aan Nyenrode School of Accountancy & Controlling. Hij heeft tevens zitting gehad in de NIVRA/NOVAA-werkgroep die Audit Alert 20 heeft geschreven.

‘Toereikende uiteenzetting van de continuïteit’

Bij onzekerheid van materieel belang omtrent de continuïteit dient de accountant te onderzoeken of de jaarrekening (COS 570:32):

  • Duidelijk vermeldt dat er een materiële onzekerheid bestaat over de continuïteit.
  • Een toereikende uiteenzetting geeft van de belangrijkste gebeurtenissen/omstandigheden die deze twijfel doen ontstaan en van de plannen van het bestuur om deze aan te pakken.

Indien de accountant deze toelichtingen toereikend vindt, volgt een goedkeurende verklaring met een verplichte toelichtende paragraaf.

Ik heb onderzocht of voor de veertien ondernemingen in deze categorie (situatie 4) is voldaan aan COS 570:32 (zie tabel 3). Over het algemeen is sprake van een uitgebreide uiteenzetting van de oorzaken van de continuïteitsdreiging en het plan van aanpak. De melding dat continuïteit onzeker is wordt in 79 procent van de gevallen opgenomen. De toelichtende paragraaf bevat in 71 procent van de gevallen een expliciete verwijzing naar de uiteenzetting in de jaarrekening. In 21 procent van alle gevallen is deze verwijzing echter niet correct, en wijst de accountantsverklaring naar een andere passage in de jaarrekening.

In eveneens 71 procent van de accountantsverklaringen (niet opgenomen in tabel 3) noemt de accountant oorzaken voor de continuïteitsdreiging. In alle gevallen noemt hij ‘verlies’ als oorzaak, een enkele keer aangevuld met ‘negatieve solvabiliteit’ of ‘negatief werkkapitaal’.

De ondernemingsleiding daarentegen noemt in vijftig procent van de gevallen verlies als (belangrijkste) oorzaak. Vaker wordt liquiditeitstekort (79 procent) genoemd, suggererend dat niet het resultaat maar cash flow de belangrijkste continuïteitsdreiging was.

Het is opvallend dat de accountant een ander accent legt - meer gericht op accountingindicatoren - dan de ondernemingsleiding.

Ten slotte geeft 79 procent van de ondernemingen aan dat het verkrijgen/continueren van financiering bij de bank en/of het aanpassen van de financieringsvoorwaarden (in casu het verlengen van de totale financieringstermijn) cruciaal is voor het voortbestaan van de onderneming (niet opgenomen in tabel).

Faillissementen

De faillissementen in 2009 (tot en met november) zijn gedownload van de site van de Kamer van Koophandel. Dit zijn er 1.700. De kvk-nummers zijn vervolgens gematched met de database Mint Global (Bureau Van Dijk), hetgeen leidde tot 75 ondernemingen die ten minste middelgroot zijn. Hierbij is van 53 ondernemingen een jaarrekening aangetroffen voorzien van accountantsverklaring (www.company.info).

Gerelateerd

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.