Tuchtrecht

Forensisch accountant te stellig met conclusies

Een directeur van het Bureau Integriteit Nederlandse Gemeenten (BING) heeft bij zijn onderzoek naar seksuele intimidatie door een wethouder te stellige conclusies getrokken zonder deugdelijke grondslag en ten onrechte (morele) oordelen geuit. De directeur komt er af met een berisping. Hij ontsnapt aan een (tijdelijke) doorhaling, omdat hij zich inmiddels als registeraccountant heeft laten uitschrijven uit het accountantsregister.

Accountantskamer

Zaaknummers:
12/2152 Wtra AK
Datum uitspraak:
08 juli 2013
Oordeel:
gegrond
Maatregel:
berisping
Status:
definitief
Vindplaats:
ECLI:NL:TACAKN:2013:3

Lex van Almelo

Belangrijkste feiten

Op 13 februari 2012 nodigt een VVD-wethouder in Wassenaar na de raadsvergadering twaalf mensen, voornamelijk gemeenteraadsleden, uit voor een 'nazit' met borrel. Daarbij zou de wethouder seksueel intimiderende opmerkingen hebben gemaakt tegen een vrouwelijk raadslid. Eén van de andere aanwezige raadsleden stelt hierover vragen aan B&W, samen met een raadslid dat niet bij de nazit aanwezig was. De vragenstellers herhalen de beschuldigingen over de seksueel intimiderende opmerkingen in de media.

B&W laten de zaak onderzoeken door het BING. Dat krijgt als opdracht feiten te verzamelen over de seksueel intimiderende opmerkingen die gemaakt zouden zijn en de manier waarop het mogelijk niet-integer handelen aan de orde is gesteld. In de opdrachtbeschrijving staat verder dat een oud-burgemeester zal optreden als "bestuurlijk meelezer". Er staat niet bij dat deze man ooit voorzitter van de VVD was.

Op 22 februari doen B&W aangifte wegens smaad tegen het getroffen raadslid, de fractievoorzitter van haar partij en het raadslid uit een eenmansfractie die publiciteit hebben gezocht. Het Openbaar Ministerie zal de zaak later seponeren en de beschuldigde wethouder daartegen bezwaar maken.

De onderzoeker zal voor het onderzoek de aanwezigen bij de nazit moeten interviewen. Vijf aanwezigen weigeren daaraan mee te werken. Zij vinden de reikwijdte van de opdracht te beperkt en hebben bovendien bezwaren tegen de meelezer. De onderzoeker probeert die bezwaren op 12 maart vergeefs weg te nemen. Op 22 maart presenteert het BING het rapport aan het college van B&W en geeft daarover een persconferentie.

In het rapport staat dat het niet is voorgelegd aan de vijf aanwezigen die weigerden zich te laten interviewen en mee te werken aan wederhoor. Die weigering heeft volgens het BING materieel geen beperkende invloed gehad op de conclusie en de beoordeling. De rapporteur voegt er aan toe dat het aan de andere kant "niet volledig is uit te sluiten" dat verklaringen van de weigeraars "(op onderdelen) tot andere bevindingen en/of conclusies zouden kunnen leiden".

Eén van de conclusies uit het rapport luidt als volgt: "Naast de beschuldigde wethouder hebben alle overige (zeven) personen, die aan het onderzoek hebben meegewerkt en bij de bewuste bijeenkomst aanwezig waren, verklaard de litigieuze opmerkingen niet te hebben gehoord. De dames onder de geïnterviewden hebben verklaard dat zij zelf zeker zouden hebben 'aangeslagen' als de opmerkingen zoals beschreven in de raadsvragen zouden zijn gemaakt."

Het BING schrijft in de conclusie dat de personen die tussen de wethouder en het (mogelijk) getroffen raadslid zaten, niet alleen hebben verklaard dat zij niets hebben gehoord, maar ook dat zij het hadden moeten horen als de omstreden opmerking was gemaakt, omdat zij tussen de wethouder en het mogelijke slachtoffer zaten en er luid werd gesproken. Om die reden acht het BING het "onwaarschijnlijk dat de vermeende seksuele intimidatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden".

Het BING is kritisch over de manier waarop de klagers de kwestie aan de orde hebben gesteld. Het (mogelijk) getroffen raadslid, de fractievoorzitter van haar partij en een raadslid uit een eenmansfractie hebben zich namelijk niet gewend tot de burgemeester en de betrokken wethouder, maar hebben de beschuldigingen openbaar gemaakt. Daarmee hebben zij volgens het BING onzorgvuldig en niet-integer gehandeld.

Het (mogelijk) getroffen raadslid, de fractievoorzitter van haar partij en het raadslid uit de eenmansfractie dienen een klacht in bij de Accountantskamer.

Klacht

De accountant heeft:

I. de onderzoeksvraag besproken met de beschuldigde wethouder en een prominent VVD-lid bij het onderzoek te laten meelezen;

II. de grondslag van zijn onderzoek verlaten door alleen onderzoek te doen naar seksueel intimiderende opmerkingen;

III. de stellingen van de geïnterviewden over de eigenschappen van één van de klagers en het gedrag dat zij had moeten vertonen bij seksuele intimidatie gepresenteerd als feiten van algemene bekendheid en daaraan vergaande conclusies verbonden, terwijl hij geen deskundigheid had op het gebied van seksuele intimidatie;

IV. tijdens de persconferentie over het rapport een andere verklaring afgelegd dan in de conclusie van het rapport;

V. tijdens de persconferentie de verklaringen van de vier getuigen die niet hebben meegewerkt, weggezet als onbelangrijk en is ervan uitgegaan dat hun verklaringen zijn conclusie zouden ondersteunen;

VI. tijdens de persconferentie gezegd dat klagers het label van intimidatie van het incident hebben afgehaald door het publieke domein op te zoeken;

VII. vier getuigen niet gehoord (of: niet kunnen horen) en desondanks een rapport uitgebracht met zeer stellige conclusies;

VIII. de getuigenverklaring van de raadsgriffier gewijzigd in strijd met hetgeen zij had verklaard en vragen en antwoorden gestuurd.

IX. Of de accountant waarborgen heeft getroffen tegen de bedreigingen voor zijn integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid kan niet worden vastgesteld.

X. De accountant heeft de rapportage uitgebracht, terwijl hij wist dat er een strafrechtelijk onderzoek liep dan wel dreigde, waardoor zijn onderzoek is beïnvloed.

Oordeel

De klacht is grotendeels gegrond.

De Accountantskamer stelt om te beginnen vast dat de aangeklaagde directeur onder het bereik van het tuchtrecht valt. Ook al was de opdracht verstrekt aan het BING, dat geen accountantsorganisatie is. En ook al heeft de directeur zichzelf op 8 december 2012 uit het accountantsregister laten uitschrijven en heeft hij zich in het onderhavige onderzoek niet als accountant gepresenteerd en zijn titel niet zichtbaar gedragen. Volgens (art. 55 van de) Wet RA kan de directeur tuchtrechtelijk worden aangesproken in zijn toenmalige hoedanigheid van registeraccountant op de uitvoering van zijn taak als bestuurder van BING, maar ook als rapporteur c.q. medeverantwoordelijke voor het onderzoek.

Ad I

De klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de beschuldigde wethouder invloed heeft gehad op de formulering van de onderzoeksvraag, het doel, de aard of de omvang van het onderzoek. Dat de wethouder als lid van het college van B en W aanwezig was bij een bespreking over de doorlooptijd van het onderzoek, de wenselijkheid van een beoordeling van het handelen van klagers en het inschakelen van een bestuurlijke meelezer doet daar volgens de Accountantskamer niet aan af.

Wat betreft het inschakelen van de bestuurlijke meelezer op verzoek van de burgemeester is dit onderdeel van de klacht wel gegrond. De BING-directeur heeft op de zitting bij de accountantskamer verklaard dat hij niet wist dat de meelezer een prominent lid van de VVD was. Omdat de meelezer ook inwoner is van Wassenaar kon een en ander volgens de Accountantskamer op zijn minst leiden tot de schijn van ongewenste beïnvloeding van het BING-onderzoek en -rapport. Dat de onderzoeker dit heeft toegestaan zonder ook maar enig onderzoek te doen naar diens achtergronden vindt de Accountantskamer onzorgvuldig en ondeskundig.

Ad II

De onderzoeker heeft de grondslag van zijn onderzoek niet verlaten door alleen onderzoek te doen naar seksueel intimiderende opmerkingen.

Ad III

In het rapport staat: "De daadwerkelijke reactie op een intimiderende opmerking is echter in de praktijk niet te voorspellen; een intimiderende opmerking kan zodanig blokkerend werken dat er niet 'weerbaar wordt gehandeld'. Het feit dat mevrouw X. (partij) als 'zeer weerbaar' wordt omschreven terwijl de geïnterviewde tafelgenoten geen verweer hebben waargenomen, is dan ook niet meegewogen bij onze conclusie." De Accountantskamer gaat mee met dit verweer, omdat de klagers dit niet dan wel onvoldoende hebben weersproken.

Ad IV

Tijdens een persconferentie zei de onderzoeker dat hij "99,5% zeker" was dat er geen sprake is geweest van seksuele intimidatie. In het rapport concludeert hij dat het "onwaarschijnlijk" is dat dit heeft plaatsgevonden. Volgens de onderzoeker kun je nooit 100% zekerheid verschaffen als je alleen bent aangewezen op interviews en is het percentage van 99,5% niet in strijd met de conclusie dat het "onwaarschijnlijk" is. De klagers hebben dit verweer onvoldoende weersproken.

Ad V

De Accountantskamer vindt het onbegrijpelijk dat de onderzoeker tot "enig (on)waarschijnlijkheidsoordeel" is kunnen komen over de gebeurtenissen en uitspraken tijdens de nazit, " laat staan tot zulk een oordeel met 99,5% zekerheid". Het is immers aannemelijk geworden dat er tijdens de nazit sprake was van (fors) drankgebruik, van één of meer huilende personen en van een onaangename sfeer als gevolg van verhoudingen die al langer verstoord waren. Daar komt nog bij dat de onderzoekers lang niet alle personen die bij de nazit aanwezig waren hebben gehoord als getuige, terwijl de wél gehoorde personen bepaald niet tot het politieke kamp van de klagers konden worden gerekend. Daarom ontbeert het oordeel van de onderzoeker een deugdelijke grondslag en heeft de onderzoeker ondeskundig en onzorgvuldig gehandeld. Omdat het optreden van de onderzoeker in de ogen van een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep, heeft de onderzoeker bovendien het beginsel van professioneel gedrag geschonden.

Ad VI

Dat de onderzoeker op de persconferentie heeft gezegd dat klagers het label van intimidatie van het incident hebben afgehaald door zelf de publiciteit te zoeken, vindt de Accountantskamer voor meerdere uitleg en misverstanden vatbaar. Het is daarom niet uit te sluiten dat anderen deze opmerking net zo opvatten als de klagers. Die vinden de opmerking ongepast, omdat er de suggestie vanuit gaat dat intimiderend gedrag rechtmatig wordt als je de beschuldiging publiek maakt. De Accountantskamer vindt de formulering van deze opmerking in strijd met het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid.

Ad VII

Volgens de Accountantskamer valt dit klachtonderdeel gedeeltelijk samen met klachtonderdeel V, waarbij de deugdelijke grondslag ontbrak. Omdat enkele potentiële getuigen hun medewerking hebben geweigerd en de onderzoeker zelf al opmerkte dat het niet volledig was uit te sluiten dat hun verklaringen tot andere bevindingen en/of conclusies zouden hebben kunnen leiden, had de onderzoeker nooit een moreel oordeel mogen vellen over het gedrag van de klagers. De Accountantskamer snapt nog minder waarom de onderzoeker dit heeft gedaan nu hij zelf in het rapport heeft aangegeven hoe groot het belang was dat de klagers zouden meewerken aan het onderzoek. Daarom had de onderzoeker het tweede deel van de opdracht (het onderzoek naar de manier waarop klagers de kwestie aan de orde hebben gesteld) moeten teruggeven, mede gelet op de Praktijkhandreiking persoonsgerichte onderzoeken.

Nu de onderzoeker dat niet heeft gedaan, maar zonder deugdelijke grondslag oordelen en/of conclusies heeft opgenomen in het rapport, heeft hij ondeskundig en onzorgvuldig gehandeld. Omdat het optreden van de onderzoeker in de ogen van een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep, heeft de onderzoeker bovendien het beginsel van professioneel gedrag geschonden.

Ad VIII

Dit deel van de klacht is ongegrond. De onderzoeker heeft in het rapport abusievelijk een concept-verslag van een gesprek geciteerd, dat later nog is gewijzigd. Volgens de Accountantskamer heeft de onderzoeker deze misslag erkend. Maar het is niet aannemelijk geworden dat het hier ging om een essentiële passage die van grote betekenis was voor de uitkomst van het onderzoek. Daarom vindt de kamer dit niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat de weergave van de andere verklaringen van getuigen hierdoor ook onbetrouwbaar zouden zijn, hebben de klagers niet onderbouwd.

Ad IX

Gezien de klachtonderdelen V en VII heeft dit klachtonderdeel geen zelfstandige betekenis. Het blijft daarom buiten beschouwing.

Ad X

De klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het BING-onderzoek is beïnvloed door de (dreiging van) strafrechtelijke aangifte. Daarbij maakt het niet uit dat het Openbaar Ministerie de aangifte terzijde heeft geschoven en dat de beschuldigde wethouder daarover een klacht heeft ingediend. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond.

Maatregel

De geconstateerde schendingen van de beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid respectievelijk professioneel gedrag moeten de onderzoeker zwaar worden aangerekend. "Temeer daar reeds meermalen eerder tuchtklachten in soortgelijke zaken tegen hem gegrond zijn verklaard en hij daaruit en/of uit de hem daarbij opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen kennelijk geen lering heeft getrokken". Daarom zou het opleggen van een (tijdelijke) doorhaling passend zijn. Maar omdat de BING-directeur zich inmiddels heeft laten uitschrijven als registeraccountant, vindt de Accountantskamer dat kan worden volstaan met een berisping.

Meer informatie

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.