Nieuwe klacht 'klokkenluider' ongefundeerd
De voorzitter van de Accountantskamer verklaart de nieuwe klacht van een consultant van een big four-kantoor tegen zijn oude werkgever kennelijk ongegrond, zonder zitting.
Accountantskamer
- Zaaknummers:
- 25/1778 Wtra AK
- Datum uitspraak:
- 07 oktober 2025
- Oordeel:
- kennelijk ongegrond
- Maatregel:
- geen
- Status:
- nog niet definitief
- Vindplaats:
- ECLI:NL:TACAKN:2025:64
Lex van Almelo
Belangrijkste feiten
Tijdens een presentatie deelt een leidinggevende van een big four-kantoor concurrentiegevoelige informatie met een concurrent, zo meent een consultancypartner van het kantoor, die de presentatie bijwoont. Als de consultant hier bezwaar tegen maakt, wordt hij naar eigen zeggen geïntimideerd door de leidinggevende: "Ik maak jou kapot". De leidinggevende zou er vervolgens voor hebben gezorgd dat de consultant een lagere kwaliteitsscore en dus een lagere vergoeding kreeg.
De consultant vecht deze maatregelen aan en memoreert het delen van de concurrentiegevoelige informatie met een concurrent in een bijlage bij zijn beroepsschrift. Zo belanden de aantijgingen op het bureau van de general counsel (het hoofd juridische zaken) van het kantoor. De general counsel en de bestuursvoorzitter van het kantoor nemen de aantijgingen uiterst serieus om geen problemen te krijgen wegens overtreding van de mededingingswetgeving.
De general counsel en de bestuursvoorzitter vragen de consultant om een toelichting, maar die blijft uit. De consultant onderbouwt zijn beweringen evenmin. De huisadvocaat van het kantoor vindt in een onderzoek geen bewijs voor de juistheid. Na de onterechte verdachtmakingen wil de consultant het alleen nog hebben over zijn lage QRM-kwaliteitsscore en de korting op zijn vergoeding. Een klokkenluider wil hij niet zijn, zegt hij tot zes keer toe.
Na zijn ontslag als partner doet de consultant een melding van de vermeende misstanden bij het 'ethicspoint' van het kantoor op basis van de klokkenluidersregeling van het kantoor. Vervolgens vraagt hij de behandeling van de melding "voor nu on hold" te zetten, om de klacht twee maanden later opnieuw in te dienen. Het ethicspoint neemt de melding niet in behandeling, omdat de consultant het bestuur van het kantoor heeft gedagvaard. Ook heeft de consultant een tuchtklacht ingediend tegen de bestuursvoorzitter en een bestuurslid van het kantoor. De Accountantskamer verklaart die klachten ongegrond.
De consultant tekent hoger beroep aan tegen de uitspraak. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft hierover nog geen oordeel geveld als de consultant eind juni 2025 een nieuwe klacht indient. Hij voert daarvoor twee nieuwe feiten aan, die zich na de eerste uitspraak van de Accountantskamer op 10 maart 2023 hebben voorgedaan.
Zo zou het accountantskantoor ten onrechte een beroep hebben gedaan op een arbitraal beding, omdat dit beding niet schriftelijk is overeengekomen. Verder zou de Raad van Discipline na een tuchtklacht van het accountantskantoor tegen de advocaat van de consultant hebben vastgesteld dat de consultant een melding heeft gedaan op grond van de Wet bescherming klokkenluiders (Wbk). Daarmee staat volgens de consultant vast dat hij beschermd moet worden als klokkenluider.
Klacht
De accountant heeft:
- als bestuursvoorzitter van het accountantskantoor tegenover de consultant als klokkenluider in strijd gehandeld met de artikelen 5, 6 en 7 van de Verordening Gedrags- en Beroepsregels Accountants (VGBA);
- tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door geen maatregel te treffen om:
- het kantoor de klokkenluiderswet- en regelgeving te laten volgen;
- de nadelige gevolgen voor de consultant te herstellen;
- herhaling van de overtreding te voorkomen;
- zich als accountant te distantiëren van de onjuiste handelwijze van het kantoor.
Oordeel
De voorzitter van de Accountantskamer verklaart de klacht kennelijk ongegrond.
Geen klokkenluidersbescherming
Op 9 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam vastgesteld dat het kantoor schriftelijk heeft bewezen dat er een arbitraal beding met de consultant overeen is gekomen. Het beding is dus rechtsgeldig.
Het uitgangspunt van de klacht is dat de klager meent dat hem onrecht is aangedaan. Hij is ontslagen en heeft hoge proceskosten moeten maken in de verschillende procedures tegen het kantoor. En dat omdat hij integriteitsmeldingen heeft gedaan en in bescherming had moeten worden genomen als klokkenluider. Zijn verwijten aan de bestuursvoorzitter bouwen voort op dit uitgangspunt.
Volgens de consultant erkent het accountantskantoor inmiddels dat hij een klokkenluider is. Daarmee wordt de bestuursvoorzitter in verband gebracht met het niet-integere handelen van het kantoor en zijn voormalige bestuursleden. De bestuursvoorzitter had die bedreiging voor zijn integriteit moeten onderkennen en er maatregelen tegen moeten nemen, meent de consultant.
De voorzitter van de Accountantskamer stelt vast dat de aanname, dat het kantoor erkent dat de consultant een klokkenluider is, niet steunt op de feiten. De consultant haalt de beslissing van de Raad van Discipline (RvD) aan, die onder meer zegt dat:
- in de overeenkomsten tussen de consultant en het kantoor een arbitraal beding is opgenomen;
- het kantoor de partnershipovereenkomsten per 30 juni 2021 heeft opgezegd;
- de consultant een melding heeft gedaan op grond van de Wet bescherming klokkenluiders.
Het accountantskantoor is niet in beroep gegaan tegen deze beslissing van de RvD. De consultant meent dat nu in rechte is komen vast te staan dat hij een klokkenluider is, die de bescherming toekomt uit hoofde van de kokkenluiderswet- en regelgeving.
Volgens de voorzitter van de Accountantskamer miskent de consultant dat de RvD geen oordeel velt over de vraag of het accountantskantoor hem al dan niet (terecht) heeft aangemerkt als klokkenluider. De RvD gaat daar ook niet over. De raad moest alleen beoordelen of de advocaat van de consultant verwijtbaar heeft gehandeld door bij herhaling vorderingen aanhangig te maken bij de overheidsrechter, terwijl in meerdere procedures is bevestigd dat niet de overheidsrechter maar de arbiter bevoegd is.
De RvD-beslissing is dus geen nieuw 'feit' waardoor vaststaat dat het accountantskantoor hem sinds 10 maart 2025 aanmerkt als klokkenluider. Daarom faalt de klacht dat de bestuursvoorzitter erop moet toezien dat het accountantskantoor zich aan de klokkenluiderswet- en regelgeving gaat houden of geen maatregel treft die de VGBA verlangt.
In de verschillende gerechtelijke procedures ziet de voorzitter van de Accountantskamer een verdiept juridisch geschil tussen de consultant en het kantoor. Volgens vaste jurisprudentie mag een accountant in een zakelijk conflict een verdedigbaar civielrechtelijk standpunt kenbaar maken aan zijn wederpartij en derden, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen. Dat kan onder meer het geval zijn als de accountant bewust een onjuist of misleidend standpunt inneemt of het de accountant in sterke mate verweten kan worden dat deze een onjuist of misleidend standpunt heeft ingenomen. De consultant heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die onderbouwen dat de bestuursvoorzitter in strijd met deze norm heeft gehandeld.
Verzoek om voorzittersbeslissing
In aanvulling op de klacht vindt de consultant het verwijtbaar dat de bestuursvoorzitter heeft gevraagd om een voorzittersbeslissing, waardoor hoor en wederhoor uitblijft en het kantoor zijn jaarverslag kan vaststellen zonder melding te maken van deze procedure. Volgens de voorzitter van de Accountantskamer miskent de consultant daarmee de bedoeling van artikel 39 van de Wtra. De wetgever vindt het wenselijk dat klagers zorgvuldig omgaan met de tuchtprocedure (zie pagina 9 van de Memorie van Toelichting). De voorzitter heeft hierbij een zeeffunctie en kan besluiten de zaak zonder zitting af te doen wanneer zij meent dat een klacht ongegrond is. De voorzitter mag daarbij betrekken dat:
- de klacht over nagenoeg dezelfde feiten gaat als waarover de Accountantskamer al eerder heeft geoordeeld (wat hier niet het geval is);
- de klacht niet los kan worden gezien van het verdiepte geschil tussen de klager en het accountantskantoor;
- de argumenten van de klager voor het standpunt dat het om nieuwe feiten en omstandigheden gaat te licht zijn om gewicht in de schaal te leggen.
Dat de bestuursvoorzitter daarop wijst is zijn goed recht. Het verzoek om een klacht af te doen met een voorzittersbeslissing is dus tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.
Maatregel
Geen.
Annotatie Lex van Almelo
Het slepende arbeidsgeschil tussen de ontslagen EY-consultant Wout van Gelderen en het bestuur van EY Nederland heeft al tot heel wat procedures en publiciteit geleid. De oorsprong van het geschil is dat Van Gelderen een leidinggevende tijdens een presentatie concurrentiegevoelige informatie zou hebben zien verstrekken. Nadat hij hiertegen protesteerde, zou hij zijn uitgefoeterd en een slechte beoordeling hebben gekregen, met alle financiële gevolgen van dien. Als hij deze personele maatregelen aanvecht, maakt hij melding van de zijns inziens omstreden informatieverstrekking aan de concurrent. EY laat onderzoeken of de Mededingingswet is overtreden, maar er wordt niets onoirbaars gevonden. EY en Van Gelderen procederen vervolgens over de afwikkeling van het arbeidsgeschil. De inmiddels ontslagen consultant vindt dat dit bij de overheidsrechter moet worden uitgevochten en dat hij bescherming verdient als klokkenluider. EY wijst hem op het arbitraal beding dat Van Gelderen als partner overeen is gekomen met het kantoor. De consultant heeft bovendien aanvankelijk meermaals aangegeven géén klokkenluider te zijn. Zijn eerste klacht tegen de bestuursvoorzitter en een bestuurslid van EY wordt in 2023 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hij in hoger beroep gegaan; hierover was eind oktober 2025 nog geen beslissing gevallen.
Op 10 maart 2025 schorst de Raad van Discipline de advocaat van Van Gelderen onvoorwaardelijk voor zes weken wegens een spervuur van dagvaardingen voor procedures bij de onbevoegde overheidsrechter, wegens misbruik van procesrecht en wegens gebrek aan vakbekwaamheid en onafhankelijkheid tegenover Van Gelderen. In het vonnis van de advocatentuchtrechter staat dat Van Gelderen een melding heeft gedaan op grond van de Wet bescherming klokkenluiders. Omdat EY hiertegen geen hoger beroep heeft aangetekend en de uitspraak dus definitief is, stelt Van Gelderen dat het kantoor hem erkent als klokkenluider en dat de bestuursvoorzitter ervoor had moeten zorgen dat Van Gelderen werd en wordt beschermd als klokkenluider. Van Gelderen ziet dit als een nieuw feit en dient een nieuwe klacht in tegen de bestuursvoorzitter. Daarin stelt hij ook dat het arbitraal beding niet rechtsgeldig is en (in een aanvulling) dat de bestuursvoorzitter de voorzitter van de Accountantskamer ten onrechte heeft gevraagd de zaak in haar eentje af te doen, zonder zitting. Gezien het lichte gewicht van de nieuwe feiten en omstandigheden kan de voorzitter besluiten haar zeeffunctie te vervullen door de klacht zelf af te doen zonder zitting. De voorzitter verklaart de klacht 'kennelijk' ongegrond. Het arbitraal beding is wel degelijk rechtsgeldig, zo blijkt uit schriftelijke stukken. Het kantoor hoefde Van Gelderen geen klokkenluidersbescherming te bieden. En dat de bestuursvoorzitter vroeg om een voorzittersbeslissing in plaats van een zitting van de voltallige Accountantskamer is geoorloofd.
