Magazine

Van onderzoeker naar inquisiteur

Dat accountants twee procent van de ontdekte fraudegevallen ten onrechte niet melden bij het Korps Landelijke Politie Diensten is ‘onaanvaardbaar’, zegt NIVRA-bestuurslid Peter Diekman. Honderd procent melden volgens de voorschriften is volgens hem onhaalbaar. Welke verbeteringen zijn wel mogelijk?

Dit artikel is verschenen in de Accountant nr. 1, 2003

Bekijk alle artikelen uit dit nummer

» Download dit artikel in pdf

Lex van Almelo

Resultaten NIVRA-NOvAA-onderzoek Fraudemelding

Dat accountants sinds de invoering van de Verordening op de fraudemelding in 1995 slechts twee keer een geval van fraude hebben gemeld bij het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) was al bekend voordat het MARC met het onderzoek begon. Sterker nog. Al ruim voordat de verordening werd ingevoerd, waren de verwachtingen op het ministerie van Justitie bescheiden, weet forensisch accountant Rens Rozekrans zich nog te herinneren. Rozekrans werkte toen nog bij de voorloper van het KLPD en was als adviseur betrokken bij de totstandkoming van de verordening en RAC 240. Justitie verwachtte volgens hem dat de accountants slechts een paar, extreme, gevallen zouden melden. Aan verplichte melding gaat immers heel wat vooraf: de accountant moet bij een wettelijke controle stuiten op een materiële fraude, die hij eerst gemeld heeft bij het bestuur of de toezichthouder van de organisatie en die vervolgens niet adequaat wordt geredresseerd. Het aantal organisaties dat het zover laat komen is natuurlijk beperkt.

Redresseren

Maar NIVRA en NOvAA voelden zich door de conclusies van de parlementaire enquêtecommissie Bouwnijverheid (‘de accountant stond erbij en keek ernaar’) onder meer genoodzaakt de werking van de fraudemeldingsverordening te laten onderzoeken door het Maastricht Accounting and auditing Research and education Center van de Universiteit Maastricht (MARC). Het MARC stuurde ruim 1200 partners van de top-30-accountantskantoren een vragenlijst toe, die zij anoniem mochten invullen. Een kwart kwam met een bruikbare reactie. De MARC-onderzoekers komen tot de conclusie dat de verordening goed werkt.

Per jaar stuiten accountants gemiddeld op 163 fraudegevallen (waarvan zij de helft zelf ontdekken) en zij verzoeken de organisatieleiding gemiddeld 121 keer per jaar om fraude te redresseren. Bij 94 procent van de geconstateerde fraudes heeft dat verzoek effect en trof de organisatieleiding maatregelen om de gevolgen ongedaan te maken of herhaling te voorkomen. Tegenover de fraudeurs werkt de verordening dus goed, concluderen de onderzoekers. Maar elders roepen zij toch twijfels op over de effectiviteit: die 94% is namelijk gebaseerd op de aanname van de respondenten dat de cliënten de maatregelen daadwerkelijk hebben doorgevoerd. Of de cliënt het ook echt doet, controleert de accountant alleen aan de hand van de aangepaste jaarrekening.

Waterval

De controlepartners van de top-30-kantoren zijn in de afgelopen acht jaar gemiddeld 1,07 keer geconfronteerd met fraude. Die geringe ervaring verklaart dat de accountant de voorschriften van de verordening soms niet helemaal paraat heeft. Zo blijken accountants één van de drie geconstateerde fraudes alleen mondeling te melden aan de ondernemingsleiding in plaats van schriftelijk. Bovendien hadden ze tussen 1995 en 2002 28 keer melding van niet-geredresseerde materiële fraude moeten maken bij het Korps Landelijke Politiediensten in plaats van twee. In ongeveer twee procent van de geconstateerde fraudegevallen (26 van de 1303) heeft de accountant het KLPD dus ten onrechte niet ingelicht. Het NIVRA-bestuur liet bij de presentatie van het onderzoeksrapport onmiddellijk weten dit verzuim ‘onaanvaardbaar’ te vinden.

Het rapport, dat te vinden is op de website van NIVRA, is een waterval van cijfers. Wie de moeite neemt om er een duik in te nemen, vindt nog iets anders dat tot nadenken stemt. Volgens de ‘grove schatting’ van de onderzoekers zouden accountants gemiddeld twee keer per jaar (in acht jaar zestien keer; zie kader ‘Van controle naar (niet-)melding) gewoon doorgaan met de controle, ook al zegt de ondernemingsleiding geen maatregelen toe om de fraude te redresseren. Anders gezegd: in ruim één procent van de geconstateerde fraudegevallen zei de accountant er iets van, maar liet het erbij.

Materialiteit

Uit het onderzoek komt verder naar voren dat de definitie van fraude en de materialiteitsdrempel (alleen fraudes die materiële invloed hebben op de jaarrekening moeten worden gemeld als zij niet worden geredresseerd) in de praktijk onduidelijk zijn. Het MARC beveelt het NIVRA en de NOvAA aan de verordening kritisch te evalueren en met verbeteringen te komen. De respondenten hebben hiervoor veel uiteenlopende voorstellen gedaan. Die variëren van strengere sancties en vrijwaring voor aansprakelijkheid wegens onterechte melding, tot een duidelijker fraudebegrip en afschaffing van de materialiteit (eenderde van de ondervraagden is voor afschaffing, tweederde tegen). NIVRA en NOvAA hebben een gezamenlijke werkgroep ingesteld die met verbeteringsvoorstellen moet komen.

‘Onaanvaardbaar’

Volgens NIVRA-directeur Beroepsontwikkeling en -reglementering Rob Bosman levert het onderzoek een gemengd beeld op. “Het voordeel is dat de verordening in 94% van de gevallen werkt. Aan de andere kant is het geen goede zaak dat een aantal accountants niet blijkt te voldoen aan de voorschriften.” Over concrete aanpassingen van de verordening wil Bosman zich niet uitlaten, voordat de volgende twee deelonderzoeken zijn afgerond (zie kader Hoe nu verder?).

NIVRA-bestuurslid en voorzitter van de commissie die het eerste deelonderzoek begeleidde, Peter Diekman, vindt het ‘ontoelaatbaar’ dat accountants in twee procent van de geconstateerde fraudegevallen ten onrechte niets hebben gemeld bij de KLPD. “Dat percentage is te hoog. Accountants moeten altijd voldoen aan de verordening, maar persoonlijk denk ik dat je nooit nul procent bereikt.”

Dat accountants ondanks uitblijvende maatregelen tegen geconstateerde fraude doorgaan met de controle, vindt Diekman eveneens onaanvaardbaar. Hij is niettemin positief over het onderzoek: “De resultaten tonen niet aan dat wij er als accountantsberoep een zootje van hebben gemaakt. Dat de accountant een goede beroepsbeoefenaar is, wordt door het onderzoek niet gefalsifieerd.”

Psychologisch

Diekman wijst erop dat de maatschappij er andere normen over fraude en materialiteit op kan nahouden dan de accountants en dat die normen niet altijd even duidelijk zijn. “Er heerst veel spraakverwarring over materialiteit. Op het moment dat de accountant een indicatie krijgt van fraude gaat de materialiteit op grond van richtlijn 240 terug naar nul. De accountant moet fraude altijd onderzoeken. Dat geldt niet voor fouten. De kern van het probleem is dat je als accountant moet beoordelen of het gaat om een fout of om fraude, met andere woorden: of er opzet in het spel is of niet. Eigenlijk is dat ook een probleem van psychologische aard. Is de accountant wel opgeleid om dat onderscheid op zo’n vroeg moment te maken?”

Inquisiteur

Bovendien zijn de normen niet altijd even duidelijk. Volgens Diekman hadden de accountants van de bouwbedrijven eigenlijk geen argumenten om de jaarrekening af te keuren toen Justitie en de Nederlandse Mededingings Autoriteit de kartelafspraken gedoogden. “Achteraf is, mede dankzij de parlementaire enquête, duidelijk geworden dat die afspraken en het pepernotencircuit in strijd zijn met de frauderichtlijn. Maar in het midden van de jaren negentig was dat helemaal niet duidelijk. Normen ontwikkelen zich.”

Binnenkort wordt RAC 240 aangepast aan de Amerikaanse richtlijnen. De wijziging komt erop neer dat de controlerend accountant en het controleteam de frauderisico’s binnen de onderneming diepgaander moeten analyseren en meer kritische vragen moeten stellen aan de controlecliënt. Diekman: “De accountant ontwikkelt zich daardoor meer van onderzoeker naar inquisiteur.”

Vrijwaring

Aanpassing van de frauderichtlijn alleen is volgens rechter en oud-fraude officier Henk de Graaff niet voldoende, omdat de hele constellatie van wet- en regelgeving voor accountants veel te versnipperd en vrijblijvend is. Daardoor is de accountant volgens hem “als Daniël in de leeuwenkuil”. Omdat de accountant eerst moet aandringen op redres is hij bovendien ‘heelmeester’. Het risico van stinkende wonden is daarbij groot. De Graaff: “Als de accountant de fraude al zo vroeg moet melden aan de ondernemingsleiding heeft de onderneming alle kans om die onder het tapijt te vegen. Op deze manier mist de procedure maatschappelijke relevantie.”

Bovendien heeft de heelmeester volgens hem de neiging om zich van de stinkende wonden af te wenden. “Doorgaan kost tijd en geld, terwijl de accountant een claim riskeert. Daarom ben ik een groot voorstander van vrijwaring voor civiele claims.”

De Graaff, die de wet- en regelgeving voor accountants onderzocht voor zijn dissertatie, schreef dat al in het maartnummer (2003) van De Accountant. Daarin pleit hij ook voor een andere definitie van fraude, waarmee de accountant in de praktijk beter uit de voeten kan.

Fraudemonitor

De Graaff heeft nog meer concrete ideeën voor de toekomst. In zijn systeem moet de controlerend accountant meer doen om fraude te ontdekken, bijvoorbeeld met behulp van een ‘fraudemonitor’, een instrument dat het onderkennen van fraude eenvoudiger maakt. De controlekosten zullen hierdoor ongetwijfeld stijgen.

Maar de nadelen daarvan worden ondervangen als deze fiscaal volledig worden gecompenseerd. Op die manier betaalt de overheid alle kosten, want die heeft er immers baat bij. Als de accountant fraude ontdekt, moet hij dit “doodgewoon melden” aan een onafhankelijk meldpunt, dat volgens De Graaff zou moeten worden ondergebracht bij de zelfstandige toezichthouder op de accountants. Dit meldpunt staat los van de AFM, politie en justitie en moet zonodig bestuurlijke boetes kunnen opleggen aan accountants die ten onrechte niet melden. Accountants die hun opdracht niet teruggeven nadat zij fraude hebben geconstateerd moeten strafrechtelijk gesanctioneerd worden.

Rechter

Het meldpunt dwingt de ondernemingsleiding zonodig de fraude te redresseren. Daar hoeft de accountant in het model van De Graaff niet langer om te vragen. De Graaff: “Redres is een van fantastisch mooi woord. Maar gebeurt het ook? De accountant gaat het niet na. De rechter wel. Ik heb een aantal zaken gezien waarin de rechter organisaties een voorwaardelijke straf heeft opgelegd met de bijzondere voorwaarde dat de AO/IC moest worden herzien. Zij moeten dan binnen een half jaar komen met een accountantsverslag waaruit blijkt dat het systeem inderdaad is aangepast.”

Van controle naar (niet-)melding

Het onafhankelijke onderzoeksinstituut van de Universiteiten Maastricht, MARC, heeft 1.214 accountants - nagenoeg alle partners van de top 30 accountantskantoren in Nederland - een vragenlijst toegestuurd. Een kwart stuurde de lijsten ingevuld terug en daarvan bleken 296 exemplaren bruikbaar. Of deze lijsten representatief zijn, is niet zeker, maar de onderzoekers hebben geen concrete aanwijzingen voor het tegendeel. In de antwoorden geven de accountants aan wat hun ervaringen met fraude zijn in de acht jaar tussen 1995 en 2002. Daaruit blijkt onder meer dat accountants twee procent van de fraudes ten onrechte niet melden bij het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD). Bij één procent van de fraudes laten zij niet alleen melding bij de KLPD na, maar verzuimen zij de wettelijke-controleopdracht terug te geven, zoals de verordening voorschrijft.

Hieronder worden de belangrijkste conclusies weergegeven in een ‘trechtermodel’, waarbij het onderste cijfer een deel is van het cijfer daarboven etc. In de eerste kolom staan de cijfers die voortkomen uit de bruikbare antwoorden van 296 accountants. Door deze cijfers te vermenigvuldigen met vier, een kwart van de top-30-partners heeft immers gereageerd, komen de onderzoekers op een ‘grove schatting’ van het totaal (bij de dertig kantoren met de hoogste omzet, ofwel circa negentig procent van de markt).

Hoe nu verder?

De parlementaire enquête Bouwnijverheid en de verschillende boekhoudschandalen hebben geleid tot uiteenlopende onderzoeken. Om te beginnen is het NIVRA nagegaan of de feiten uit het rapport van de Parlementaire Enquête Commissie Bouwnijverheid aanleiding geven tot een klacht bij de tuchtrechter. Het antwoord was nee. Vervolgens heeft het MARC de werking van de fraudebepalingen onderzocht. De resultaten van het eerste deelonderzoek worden elders op deze pagina’s besproken. Vervolgens gaan NIVRA-bestuurslid Peter Diekman en accountant/hoogleraar controleleer Philip Wallage na of de voorschriften uit de richtlijnen 240 en 250 duidelijk genoeg zijn voor accountants dan wel verheldering behoeven.

Verder wordt nog onderzocht wat diverse geledingen uit het maatschappelijk verkeer precies van de accountant verwachten op het punt van fraude. Daarbij wordt gekeken naar de bereidheid van opdrachtgevers om meer te betalen voor uitgebreide controles en extra onderzoek.

De resultaten van de twee laatstgenoemde onderzoeken worden naar verwachting eind dit jaar gepresenteerd. Ondertussen hebben NIVRA en NOvAA alvast een gezamenlijke werkgroep ingesteld die met voorstellen moet komen om de Verordening op de Fraudemelding te verbeteren.

Lex van Almelo is journalist.

Gerelateerd

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.