Opinie

Euforie over Wwft-meldingsplicht te vroeg - wetgeving en communicatie blijven onduidelijk

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft in november 2009 een interessante uitspraak gedaan in het kader van de Wet MOT. Die uitspraak kwam er - kort weergegeven - op neer dat een meldingsplicht niet ontstaat door het enkele feit dat de dienstverlener een ongebruikelijke transactie onder ogen komt, maar pas ontstaat wanneer de ongebruikelijke transactie ‘verband houdt met de dienst'.

Marcel Pheijffer wijdde er destijds op Accountant.nl een interessante weblog aan, onder de veelzeggende titel: ‘Uitspraak witwassen, een stap terug'. 

Deze weblog was ongetwijfeld één van de belangrijkste oorzaken dat het BFT zich zorgen maakte en de CBb-uitspraak ook als stap terug heeft ervaren. Daarbij speelt tevens een rol dat de Wet MOT inmiddels is vervangen door de Wwft. Het BFT heeft vervolgens de minister van Financiën om opheldering gevraagd. 

Op 21 januari 2010 antwoordde de minister op de vragen van het BFT. Op basis daarvan wordt inmiddels overal uitgedragen dat de CBb-uitspraak onder het regime van de Wwft niet langer van toepassing is. Het BFT zal die conclusie ongetwijfeld met open armen ontvangen. Maar die euforie is onjuist of op zijn minst voorbarig. 

De genoemde brief van de minister behandelt eerst de woorden ‘in verband met'. De minister maakt duidelijk dat deze woorden zo moeten worden uitgelegd dat ook passieve betrokkenheid de meldingsplicht activeert. Dit is terecht, maar niet direct relevant in relatie tot een mogelijke meldingsplicht van de zakelijke dienstverlener voor transacties uit het verleden. 

Voorts schrijft de minister dat ‘ongebruikelijke transacties zich ook kunnen uitstrekken tot transacties van derden waar de cliënt op een later tijdstip bij betrokken is en waar de instelling in zijn of haar normale beroeps- of ondernemingsuitoefening wetenschap van krijgt of heeft verkregen'.

Een dergelijke formulering refereert vooral aan het tijdstip van de betrokkenheid van de cliënt en niet aan die van de zakelijke dienstverlener. En daar ging het juist om in de CBb-uitspraak! 

Met betrekking tot die zakelijke dienstverlener refereert de brief aan het ‘hebben of verkrijgen van wetenschap door de zakelijke dienstverlener'. Dat zou mogelijk uitgelegd kunnen worden als een meldingsplicht voor ongebruikelijke transacties uit het verleden, maar duidelijk is het allerminst. 

Bovendien is het strijdig met de volgende punten: 

In de Memorie van Toelichting bij de Wwft wordt expliciet opgemerkt dat de reikwijdte van de meldingsplicht niet afwijkt van de regelgeving onder de Wet MOT. Consequentie daarvan is dat ook onder de Wwft de CBb-uitspraak van toepassing blijft. 

Minstens zo essentieel is dat de brief van de minister volledig voorbij gaat aan de inhoud van het transactiebegrip bij een ongebruikelijke transactie. De Wwft omschrijft een transactie als een handeling of samenstel van handelingen van of ten behoeve van een cliënt in verband met het verlenen van diensten

Het gaat dus om transacties van de cliënt die in relatie staan tot de dienstverlening van de zakelijke dienstverlener. Als een accountant voor het eerst met betrekking tot de jaarrekening 2009 bij een cliënt wordt betrokken en er is sprake van ongebruikelijke transacties in 2008 dan is geen sprake van een handeling ‘in verband met het verlenen van diensten'. Dat was zo onder de wet MOT en is dus niet anders onder de Wwft. 

Hieruit blijkt dat de brief van de minister onduidelijk is en bovendien inhoudelijk in strijd met de wettekst en de parlementaire geschiedenis. Tot slot is het onbestaanbaar dat een voor de zakelijke dienstverlener zwaarwegende meldingsverplichting met onduidelijke communicatie moet worden onderbouwd. 

Gelukkig heeft de rechter het laatste woord en die heeft in 2009 een duidelijke uitspraak gedaan. 

Uiteraard ben ik een groot voorstander van het maximaal bestrijden van ongebruikelijke transacties. Maar een zakelijke dienstverlener die is onderworpen aan de Wwft mag terecht verwachten dat de wetgeving op dit punt volstrekt helder en niet multi-interpretabel is. 

Als het BFT haar gelijk wil krijgen resteert maar één optie: een verzoek aan de wetgever om met duidelijke wetgeving te komen. Zolang daarvan geen sprake is, kan (moet) iedere zakelijke dienstverlener zich aan de uitspraak van het CBb houden. 

Anton Dieleman 

Wat vindt u van deze opinie?

Reageer Spelregels debat

Anton Dieleman is voorzitter van het Adviescollege Beroepsreglementering (ACB) van de NBA en directeur vaktechniek bij Mazars.

Gerelateerd

reacties

Reageren op een artikel kan tot drie maanden na plaatsing. Reageren op dit artikel is daarom niet meer mogelijk.

Aanmelden nieuwsbrief

Ontvang elke werkdag (maandag t/m vrijdag) de laatste nieuwsberichten, opinies en artikelen in uw mailbox.

Bent u NBA-lid? Dan kunt u zich ook aanmelden via uw ledenprofiel op MijnNBA.nl.